De Noordsche weereld
(1685)–Frederik Martens, Pierre Martin de la Martinière– AuteursrechtvrijVertoond in twee nieuwe, aenmercklijcke, derwaerts gedaene reysen: d'eene, van de heer Martiniere, door Noorweegen, Lapland, Boranday, Siberien, Samojessie, Ys-land, Groenland en Nova-Zembla
XXII. Hoofd-stuck.
| |
[pagina 48]
| |
Ga naar voetnoot+ Seer geschickt zijnse in 't handelen en gebruycken haerer Werp-pijlen. Een Kroon, of Rijcksdaeler, dertigh schreden weghs van haer afleggende, wetense daer meê te treffen. Met sulck een kraght en geswindheyd schietense deselve uyt, datse een Man daer meê gantschlijck door-booren. Met hare Bogen sullense een Dier raecken, ter soodaniger plaets als 't haer behaeghd. Ga naar voetnoot+ Sy hebben geen groote lust tot den Oorlogh, maer zijn 'er in tegendeel af-kerigh van. Wanneer de Koningh van Deenemarcken, of dien van Sweeden, of de Czaar van Muscovien, Soldaten van noden heeft, en derhalven Wervingen in dese Landen laet aen-stellen, soo begevense sigh in de Bosschen; en houden 't daer voor, dat de wilde Beesten niet soo boosaerdigh en onvriendlijck tegens malkander zijn, als de Menschen. Ga naar voetnoot+ Allerley Gevogelt hebbense; als, Gansen, Hoenderen, Enden en meer andere; welckese niet voederen met Genever-Besiën, maer met seecker slagh van Graen, waer van sy haer Bier brouwen. Doch niets is 'er, 't welck soo overvloedigh by haer werd gevonden, als Visch. Ga naar voetnoot+ De meeste wilde Gedierten in Lapland zijn wit; als, Wolven, Vosschen, Hasen, en meer andere. Ja oock hare Ravens zijn wit; en soo hoogh-wit, als onse Swanen, sonder eenige swartheydt aen 't gantsche Ligchaem, behalven aen de Beck en Voeten. Ga naar voetnoot+ De Visschen, welckese drogen, om deselve te gebruycken in plaets van Brood, zijn groot; en wel twee of drie Fransche ellen langh, sonder eenigh grad, behalven dat op den rugg', gemeenlijck 't Rugge-grad genoemd. 't Marg daer van werd van haer geheten Raff. 't Is wel-smaeckend, dick en vet. Alle andere Visschen koockense, en etense soo als se zijn van sigh selven. Ga naar voetnoot+ Hare Schotelen, Ketels en andere Vaten zijn van Koper of van Hout. Alhoewelse 't Sout seer mijden, en 't selve gantschlijck niet gebruycken, soo koockense echter al haere Spijsen in Zee-water, waer van de soutigheyd na de grond sinckt. Ga naar voetnoot+ Hare Honden zijn kleyn; de grootste niet boven een voet langh, en een span hoogh. Haer Hayr heeft de lenghte van een vinger: Is doncker rood, vlockigh en stijf, gelijck Varc- | |
[pagina 49]
| |
kens-borstelen. Ga naar voetnoot+ d'ooren zijn die van de Wolven gantsch gelijck-vormigh. De Kop en Snuyt is als die van de Ratten. De Honden, met welckese Jagen, vergelijcken sigh met de Katten. Ga naar voetnoot+ Dese etense, wanneerse, 't hare gedaen hebbende, nu oud en tot de Jaght onbequaem zijn geworden. Hierom werdense van de Lappen seer hoog gehouden, schoonse gantsch onaengenaem voor 't gesight schijnen, en ongeschickt zijn. De Staert is gedraeyd, of gekronckeld, gelijck die van een Das. [Sie Figuer II. No. 2. op A.] Ga naar voetnoot+ Sy hebben onder haer seecker slagh van wilde Vogelen. De verwe is Paerl-grauw; de grootte als die van een Havick. d'oogen sijn rood en glinsterend. De kop is die van een Kat; de Snavel die van een Arend gelijck, desgelijcks oock de voeten en klauwen; met welcke sy haeren Roof aenvallen; vangende soo wel Hasen als andere Dieren. [Sie de Figuer II. No. 2. op B.] |