De Noordsche weereld
(1685)–Frederik Martens, Pierre Martin de la Martinière– AuteursrechtvrijVertoond in twee nieuwe, aenmercklijcke, derwaerts gedaene reysen: d'eene, van de heer Martiniere, door Noorweegen, Lapland, Boranday, Siberien, Samojessie, Ys-land, Groenland en Nova-Zembla
II. Hoofd-stuck.
| |
[pagina 5]
| |
Ga naar voetnoot+ Eenen deeser Kooplieden, siende dat ick een Vreemdelingh was, doch Voorschrijvens-Brieven had van eenen der voornaemste in de Maetschappy; en bemerckende mijne nieuws-gierigheyd, wou my, soo veel de tijd kon lijden, deese Landstreeck doen besightigen. Beval derhalven eenen sijner Dienaeren, die de Fransche Tael kon spreecken, dat hy my twee of drie Mijlen Landtwaerts in sou begeleyden. Ga naar voetnoot+ Daer op setteden wy ons den volgenden morgen vroegh te Paerd, en reeden beyde na Wisby, zijnde een groot Vleck; gelegen ontrent drie Mijlen wegs van Christiania, tusschen twee Bergen. De Huysen zijn hier opgereght van Hout, sonder eenigh Yserwerck; desgelijcks sonder Vensters of Glas-raemten. De Bewooners der selve bekoomen 't Daghlight van boven af, door seecker slagh van Kap-vensters, toegeright van Sooden, of uytgespittede Aerde. Ga naar voetnoot+ De Noorwegers zijn goedhertige, gast-vrye Lieden. Aldermeest stellense sigh tot de Visschery. Haeren voornaemsten handel bestaet oock in Haringh, Klip-visch, Stock-visch, en meer ander diergelijck slagh van Visch, beyde gesouten en gedrooghd. Gemeenlijck zijnse Lijf-eygene der Edellieden. Ga naar voetnoot+ De Vrouws-persoonen zijn meerendeel seer vriendlijck; maer oock gantsch geyl. Sy beminnen de Vreemdelingen. Sijn goede Huys-houdsters. Spinnen al haere Klederen selfs, en passen op hare Beesten; van welckese in meenighten voorsien zijn, gelijck die in Franckrijck. Ga naar voetnoot+ Daer-en-boven hebbense een grooten Voorraed van Wilde Dieren; als, Elanden, Harten, Rheebocken, Geyten, Beeren, Konynen, Hasen, e.s.v. Allerley Gevogelt vindmen by haer genoegh: Desgelijcks Otters, Bevers, Lynxen, en Wilde Katten van veelerley Veren. Ga naar voetnoot+ Noorwegen is ten grootsten deel een Berghachtigh Land. D'Inwooners konnen 'er soo veel niet van bebouwen, datse Brood genoegh voor haer selven souden mogen hebben. Evenwel lydense daer van geen gebreck, vermits 't Koorn haer, door middel der Schip-vaert, uyt andere Landen werd toegevoerd. Waer nevens oock 't mangel des Ackerbouws | |
[pagina 6]
| |
overvloedigh genoegh vergoed werd door haere groote Vee-vockingh, en de geweldige meenighte der Bosschen. |