De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 583]
| |
Deel III
| |
[pagina 585]
| |
32
| |
Europese christendemocratenDe oprichting van de EVP kwam niet uit de lucht gevallen. In de Europese christendemocratie bestond al een lange traditie van internationale samenwerking die terugging tot de jaren twintig. Internationaal geörienteerde Vlamingen speelden hierin steeds een vooraanstaande rol. Van 1950 tot 1959 had stichtend CVP-voorzitter August-Edmond De Schryver de | |
[pagina 586]
| |
leiding van de Nouvelles Equipes Internationales, zoals de organisatie van West-Europese christendemocratische partijen toen heette. Theo Lefèvre was van 1960 tot 1965 voorzitter van de Equipes. Als opvolger van de Equipes werd in 1965 de Europese Unie van Christen-Democraten (EUCD) opgericht, waarvan Leo Tindemans de eerste secretaris-generaal werd. Hij bleef dat tot hij premier werd in 1974. Al in 1953 werd in de schoot van het Europees Parlement een christendemocratische fractie opgericht. In het vooruitzicht van de rechtstreekse verkiezing in 1979 nam onze christendemocratische fractie het initiatief tot het oprichten van een Europese partij. De eerste formele stappen daartoe werden gezet binnen het Politiek Comité van Christen-Democratische Partijen uit de Lidstaten van de EG. Als kersvers CVP-voorzitter maakte ik deel uit van dat comité, samen met mijn PSC-collega Charles-Ferdinand Nothomb. Ik miste geen enkele vergadering. Alfred Bertrand, voormalig CVP-minister en nadien Europarlementslid, zat de vergaderingen voor. Voor onze partij nam ook mijn privésecretaris Raf Chanterie deel, net als zijn PSC-evenknie Gérard Deprez. In totaal waren 11 partijen uit 7 EG-lidstaten vertegenwoordigd: de CVP/PSC; de Nederlandse ARP, CHU en KVP, die pas in 1980 definitief zouden fuseren tot het CDA; de Luxemburgse CSV, vertegenwoordigd door hun kersverse voorzitter Jacques Santer; de Duitse CDU en CSU; de Italiaanse Democrazia Cristiana; het Franse Centre des Dèmocrates Sociaux, dat vanaf 1978 deel uitmaakte van het UDF; en het Ierse Fine Gael. Bij gebrek aan christendemocratische partijen waren het Verenigd Koninkrijk en Denemarken niet vertegenwoordigd. | |
Pionierswerk met LückerHans-August Lücker, afkomstig uit Beieren, lid van de CSU, toenmalig fractieleider en vicevoorzitter van de EUCD, wilde absoluut dat er binnen de Europese christendemocratie ook op lange termijn zou worden gedacht. Daarvoor was een stabiele politieke formatie, een partij, nodig. Samen met Lücker, die ruim twintig jaar ouder was dan ikzelf en over veel Europese ervaring beschikte, werd ik in 1975 verslaggever van de adhocwerkgroep ‘Europese partij’. Tussen november 1975 en januari 1976 | |
[pagina 587]
| |
kwam de werkgroep verschillende malen bijeen om over het statuut van een toekomstige Europese partij te discussiëren. Tijdens een bijeenkomst in Parijs werden onze ontwerpstatuten voorgelegd aan het Comité, dat ze op haar vergadering van 29 april 1976 goedkeurde. Dit betekende de feitelijke oprichting van de ‘Europese Volkspartij. Federatie van Christen-Democratische Partijen uit de Europese Gemeenschap’, zoals onze Europese partij toen voluit heette. De formele stichting vond later plaats, op 8 juli 1976 in Luxemburg. Leo Tindemans, ondertussen premier van België, werd er tot eerste voorzitter verkozen.
De oprichting van de EVP was een zeer intens en moeizaam proces. We moesten haast maken omdat de socialisten, aan wie we na de toetreding van het Verenigd Koninkrijk de relatieve meerderheid in het Europees Parlement hadden verloren, al in 1974 hun ‘Federatie van Socialistische Partijen in de EG’ hadden opgericht. Maar ook de liberalen hadden niet stilgezeten. Zij richtten in 1976 hun ‘Europese Liberale en Democratische Federatie’ op. Maar er bestond binnen onze eigen rangen veel onenigheid over de reikwijdte van onze op te richten Europese partij. Zou ze ook openstaan voor niet-christendemocratische partijen? Vooral de Duitsers drongen daarop aan omdat ze traditioneel goede contacten onderhielden met de Britse conservatieven en het zich niet konden indenken dat een toekomstige partij geen vertegenwoordiging zou hebben in één van de grote lidstaten van de EG. Volgens de CDU/CSU kon, naar Duits model, alleen een permanente coalitie van christendemocraten, conservatieven en liberalen een tegenwicht vormen voor de socialistische overmacht in West-Europa. Want in de periode na mei '68 kleurde West-Europa opvallend rood, onder meer in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. De CVP/PSC was de enige christendemocratische partij in Europa die in de jaren zeventig in staat was nationale verkiezingen te winnen. Samen met de Franse, de Nederlandse, de Luxemburgse en de Italiaanse christendemocraten waren wij echter gekant tegen een samengaan met de (Britse) conservatieven. Sterker, op nationaal vlak gaven velen van ons de voorkeur aan een samenwerking met de socialisten. Omdat ikzelf eerder bij dit kamp aanleunde en omdat mijn collega Lücker eerder het Duitse standpunt volgde, vormden wij een ideaal team om een compromis tot stand te brengen. Beiden hechtten we veel belang aan de uitbouw van | |
[pagina 588]
| |
een geïntegreerd Europa, het ultieme einddoel dat steeds voor ogen moest worden gehouden. In zekere zin was de oprichting van een Europese partij daartoe slechts een middel. Maar dat middel moest wel geschraagd zijn op stevige ideologische grondvesten en doordrongen zijn van een visie op lange termijn. Als de christendemocraten in Europa van tel wilden blijven, dan kon samenwerking met partijen van andere gezindten niet per definitie worden uitgesloten. | |
Visie en overtuigingDeze visie hebben velen, niet het minst binnen mijn eigen partij, scherp bekritiseerd, vooral toen ikzelf als EVP-voorzitter de uitbreidingsoperatie van de EVP met niet-christendemocratische partijen leidde. Er werd, en er wordt, mij verweten dat ik op ideologisch vlak een bocht van 180 graden heb gemaakt. Aan het begin van mijn politieke loopbaan, met name als voorzitter van de CVP-Jongeren, was ik voorstander van progressieve frontvorming, terwijl ik aan het einde van mijn carrière, binnen de EVP, mij volledig zou hebben toegelegd op de uitbouw van ‘Europees rechts’. Ik wil dit ten stelligste ontkennen. Ik heb steeds vastgehouden aan de christendemocratische basisbeginselen van personalisme, sociale markteconomie, subsidiariteit en Europees federalisme. Ik heb ze laten verankeren binnen de EVP en het is alleen omdat partijen van andere gezindten deze principes hebben onderschreven, dat ze zijn kunnen toetreden tot de EVP. De keuze voor een kleine, selecte maar machteloze club van ‘zuivere’ christendemocraten, of het opgaan in een grotere formatie waarbinnen de christendemocraten slechts een minderheid zouden zijn en zo hun ideeën nog moeilijk zouden kunnen realiseren, zijn voor mij nooit valabele alternatieven geweest. Het is vanuit dit inzicht, deze overtuiging dat mijn engagement binnen de EVP moet worden begrepen. Want een sterke en breed gedragen EVP is nodig om naast en samen met de socialisten onophoudelijk te strijden voor een eengemaakt Europa. De echte tegenstanders zijn immers niet de socialisten, maar wel extreemlinks, extreem-rechts en het toenemend aantal eurosceptici. | |
[pagina 589]
| |
De wetenschap dat een onafhankelijke christendemocratie het op Europees vlak aan armslag zou ontbreken, de overtuiging dat de sterkte van de christendemocratie in haar ideologie ligt en dat haar gedachtegoed de basis kan vormen voor een partijpolitieke verruiming, hebben steeds aan de basis van mijn politiek handelen gelegen. Nu, als EVP-voorzitter, maar ook toen, aan de wieg van de EVP, was ik van deze visie doordrongen, getuige een nota die ik in 1975 over de oprichting van een Europese partij schreef:
‘De vorming van een volksfront tussen socialisten en communisten enerzijds en de te scherpe polarisering tussen socialisten en christendemocraten anderzijds kunnen leiden naar een partijpolitieke verdeling van Europa die het integratieproces zwaar belasten en zelfs onmogelijk maken. De samenwerking van alle antisocialistische krachten houdt grote risico's in omdat zij onvoldoende programmatisch of ideologisch gefundeerd is. Dit kan bijzonder nadelig zijn voor de toekomstige ontwikkeling van de christendemocratie, die op politieke beginselen steunt en ook in de vorm van een Europese partij een eigen ideologische inhoud zal moeten hebben indien zij haar identiteit wil bewaren en haar toekomst wil veilig stellen. De christendemocratische partijen van de Europese Gemeenschap moeten een politiek initiatief nemen waardoor de realisatie van de Europese politieke unie op een zo ruim mogelijke basis kan steunen, de christendemocraten in een Europese politieke partij samenwerken met behoud van hun identiteit en zij de mogelijkheid van samenwerking met alle andere democratische partijen open houden.’Ga naar eind255 | |
Europese Volkspartij...De verzoening van verdieping en uitbreiding, de verzoening dus van de christendemocratische ideologie met de niet-christendemocratische partijen, lag aan de basis van het compromis dat Lücker en ik poogden te verwezenlijken in het kader van de oprichting van de EVP. De discussies kristalliseerden zich rond de naam en het lidmaatschap van de toekomstige partij. Omdat de naamskwestie, in feite de vraag of er in de partijnaam al | |
[pagina 590]
| |
of niet werd verwezen naar de term ‘christendemocratie’, erg gevoelig lag, werd er in de schoot van de EUCD gepleit voor de term ‘Democratisch Centrum’. Binnen de ad-hocwerkgroep ‘Europese partij’ kwamen we niet tot een akkoord. Er circuleerden verschillende voorstellen, zoals Europese Volkspartij, Europese Christen-Democratie, Christen-Democratische Europese Volkspartij, en Europese Sociale Partij voor de Vooruitgang. De kwestie van de naamgeving was geen bijkomstigheid. De naam van een partij geeft immers te kennen welk profiel de partij zichzelf aanmeet. De voorstanders van de opname van de Britse en Deense conservatieven probeerden de term ‘christendemocratisch’ te vermijden. De tegenstanders daarentegen zagen in de verwijzing naar ‘christendemocratie’ de garantie voor het behoud van het christendemocratisch karakter van hun Europese samenwerking. Pas op de valreep ontstond er binnen het Comité een akkoord over de naam ‘Europese Volkspartij’, met in de ondertitel een verwijzing naar ‘christendemocratie’. De laatste die ik van de naam moest overtuigen, was de toenmalige KVP-voorzitter en latere vicevoorzitter van de Europese Commissie Frans Andriessen. De term ‘volkspartij’ kwam tegemoet aan de Duitse eis van openheid qua gezindten en sociaal-economische klassen en refereerde aan de verschillende christendemocratische volkspartijen in andere landen, onder meer in Vlaanderen (CVP), Nederland (KVP) en Luxemburg (CSV), of hun voorlopers, zoals in Frankrijk en Italië. Persoonlijk heb ik nooit een tegenstelling gezien tussen christendemocratie en volkspartij. Sterker, voor mij was en is een christendemocratische partij een volkspartij bij uitstek. Het is dat wat ik in de jaren zeventig in Vlaanderen poogde te realiseren en wat ik vanaf 1990 op Europees vlak nastreef. Niet zonder succes overigens. Achteraf bekeken was de keuze voor de naam ‘Europese Volkspartij’ visionair. Zonder die naam hadden we de verruiming van de partij nooit kunnen doorvoeren. | |
... versus Europese Democratische UnieIn tegenstelling tot de naamgeving werd de kwestie van het lidmaatschap beslecht in het nadeel van de Duitsers. Alleen christendemocratische partijen uit de toenmalige lidstaten van de EG konden lid worden van de EVP. | |
[pagina 591]
| |
Voor de toekomst van de partij was dat een zeer belangrijke Auseinandersetzung, want het waren, zoals gezegd, vooral de Duitsers en met name EUCD-voorzitter Kai-Uwe von Hassel die op het openstellen van de EVP aandrongen. Maar hun standpunt werd niet gevolgd. Exit partijen van andere gezindten, zoals de Britse en Deense conservatieven. Exit christendemocratische partijen uit niet-EG-landen, zoals Zwitserland en Oostenrijk. Formeel was voor hen lidmaatschap mogelijk, maar dat werd in de praktijk aan geen enkele partij toegekend. Omdat de CDU/CSU niettemin structurele contacten wensten te onderhouden met niet-christendemocratische partijen binnen en buiten de EG, richtten zij als reactie tegen de EVP enkele maanden later de Europese Democratische Unie (EDU) op, een associatie van christendemocratische, conservatieve en andere niet-collectivistische partijen. Toenmalig CDU-voorzitter Helmut Kohl en toenmalig leider van de Britse conservatieven Margaret Thatcher, allebei oppositieleiders, alsook Jacques Chirac, leider van de neogaullisten, waren de belangrijkste tenoren binnen de EDU. De Duitsers namen hier een groot risico. Tijdens de onderhandelingen over de EVP waren zij immers al bij de voorbereidingen van de oprichting van de EDU betrokken. De EDU was weliswaar geen federatie van partijen en had geen eigen fractie in het Europees Parlement, maar haar oprichting zette onmiddellijk een domper op het enthousiasme waarmee de EVP van start was gegaan. De timing van de oprichting, een maand na het eerste EVP-congres, werd als een ware provocatie ervaren. Op het Politiek Bureau dat volgde op het congres en dat de congresbesluiten moest uitvoeren, werd het debat volledig aan de oprichting van de EDU gewijd. De oprichting had een negatief effect op de beeldvorming omtrent de jonge EVP en zette aan tot interne verdeeldheid. Men heeft er vandaag geen idee van hoe scherp de tegenstellingen toen waren...
De beginjaren van de EVP werden dus gekenmerkt door een impasse. Drie organisaties van christendemocratische partijen in West-Europa, de EUCD, de EVP en de EDU, opereerden naast en dikwijls ook tegen elkaar. Van structurele samenwerking was er geen sprake. Het wantrouwen regeerde. De nalatenschap van Lücker en mijzelf leek verspeeld. Het middel om ons doel, de realisatie van een Europese federatie, te bereiken, had van meet af aan ingeboet aan slagkracht. Bovendien werden de eerste | |
[pagina 592]
| |
rechtstreekse verkiezingen van het Europees Parlement gewonnen door de socialisten, toch in zetels want de EVP haalde meer stemmen, en dit zonder Britse en Deense vertegenwoordiging. Nadien zou de socialistische voorsprong, ook in stemmen, nog vergroten. Onder een slecht gesternte moest ik als premier mijn geesteskind afstaan. Het is pas onder mijn voorzitterschap dat er binnen en onder leiding van de EVP opnieuw werk zou worden gemaakt van structurele samenwerking tussen christendemocratische partijen en partijen van gelijksoortige gezindten en uiteindelijk, als kroon op het werk, de fusie tussen EVP, EUCD en EDU. | |
Christendemocratische wortelsNaast de statuten die tot op vandaag de basis vormen van de organisatie van de EVP is een belangrijk lichtpunt het gemeenschappelijk politiek programma dat bij de oprichting van de EVP werd opgesteld. Politieke programma's hebben binnen de EVP steeds een belangrijke rol gespeeld. Ze zijn de neerslag van de grootste gemene deler van politieke partijen die, ook al in 1976, toen het alleen christendemocratische partijen betrof, in belangrijke mate van elkaar verschillen. Het is zaak deze verschillen te onderkennen en tegelijk naar gemeenschappelijke standpunten te zoeken. En dat gemeenschappelijke, dat ligt in Europa.Ga naar eind256 Omdat er van bij het begin een sterke nadruk op het programma lag, werd er daarvoor binnen de ad-hocwerkgroep ‘Europese partij’ een speciale werkgroep opgericht. Samen met Lücker was ik verslaggever, net zoals voor de werkgroep ‘Statuten’. Voor de redactie van de teksten konden we een beroep doen op de manifesten van de EUCD en de Wereldunie van Christen-Democraten. Ikzelf schakelde het Cepess in, dat instond voor de coördinatie van de werkzaamheden van de verschillende studiediensten van de toekomstige lidpartijen. Met het oog op de campagne voor de rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement kreeg het politiek programma de slogan ‘Samen naar een Europa voor vrije mensen’. Eigenlijk zetten we toen de programmatische bakens uit. Bij de aanpassing van het basisprogramma of bij de opstelling van de verkiezingsprogramma's, werd en wordt er nog steeds naar onze tekst van 1976 verwezen. Van bij het | |
[pagina 593]
| |
begin waren de christendemocratische wortels zichtbaar en werd de totstandkoming van een Europese federatie in het vooruitzicht gesteld: ‘Wij, de Europese Volkspartij - Federatie van Christen-Democratische Partijen van de Europese Gemeenschap - willen de eenheid van Europa. Hiermee zetten wij de succesrijke politiek verder van de christendemocratische staatslieden Robert Schuman, Alcide de Gasperi en Konrad Adenauer, die de grondslagen gelegd hebben van de tot nu toe geboekte successen. In navolging van hen, zijn wij vast besloten dit historisch werk voort te zetten en te voltooien, door de oprichting van een Europese Unie, die in ‘politieke zin haar beslag zal krijgen in een Europese Federatie, zoals ze door Robert Schuman op 9 mei 1950 werd voorgesteld.’Ga naar eind257
De federalistische overtuiging was cruciaal en een verlengstuk van datgene wat ik binnen België bepleitte. Het was ook datgene wat ik naderhand in de geschriften van Jean Monnet terugvond. Ik beschouw Monnet als de inspirator van mijn Europese overtuiging. Zijn biografie, die ik grondig heb gelezen en bestudeerd, vormde een belangrijke inspiratiebron voor mijn politiek handelen.Ga naar eind258 Al op het eerste EVP-congres legde ik over mijn visie op de toekomst van Europa een geloofsbelijdenis af: ‘Voor ons moet de Europese eenmaking uitmonden in een Europese Federatie omdat de federale structuur de enige is die eenheid in diversiteit en diversiteit in de eenheid kan bewerkstelligen en vrijwaren. De federale structuur is voor ons de meest geëigende vorm om het subsidiariteitsbeginsel gestalte te geven: slechts wat we op het niveau van de grotere entiteit kunnen doen, moeten we naar dat niveau overhevelen. Zo beantwoordt de federale structuur het beste aan onze pluralistische visie, die wars is van monopolies. Kortom, het federalisme is de politieke vormgeving van ons personalisme.’ | |
België of Europa?Op dit eerste EVP-congres van 6 en 7 maart 1978 te Brussel werd ons politiek programma goedgekeurd. Daarmee zat mijn werk er voorlopig op. Als premier hield ik mij niet meer in met de dagelijkse werkzaamheden en de ontwikkeling van de EVP, tenzij in het kader van de Europese Raad, | |
[pagina 594]
| |
waarvan ik als regeringsleider lid was. Niet ik, maar wel Tindemans werd, op mijn voorstel, het boegbeeld van de EVP. Hij werd unaniem verkozen op basis van zijn premierschap en zijn bekendheid en verdienste op Europees vlak. Hij werd niet voor niets Mister Europe genoemd. Het feit dat hij afkomstig was uit een klein land en dicht bij Brussel woonde, speelde allicht ook een rol.
Destijds, vooraleer ik wist dat ikzelf premier zou worden, lagen de kaarten nochtans anders. Lücker vroeg mij voorzitter van de EVP te worden omdat alle lidpartijen die hij had geraadpleegd mij hadden voorgesteld. Alleen Nothomb was tegen. Het was immers de tijd van de grote CVP en haar kleine broertje, de PSC. Ik vraag mij overigens af of het voorzitterschap van de EVP een goede stap voor mij zou zijn geweest. De Belgische politiek zou er zeker anders hebben uitgezien! In ieder geval raadde ik Lücker aan de vraag aan Tindemans te stellen. Tindemans aanvaardde en werd voorzitter. Toch bleef ik inhoudelijk sterk met Europa bezig. Meer nog, in die tijd leek mijn belangstelling en voorkeur voorgoed op Europa gelicht te zijn. Toen Knack mij enkele maanden na het EVP-congres vroeg of ik niet liever eerste minister van België zou worden in plaats van mijn politieke carrière aan Europa te wijden, antwoordde ik: ‘Als er niemand een risico neemt voor Europa, wordt het zeker nooit wat. Jawel, ik geloof dat de Europese dimensie bij mij het sterkst doortrilt.’Ga naar eind259 Aan nationaal CVP-secretaris Jan Gysen en ook aan Raf Chanterie zei ik: ‘Tindemans zal de partij in België bezielen, ik zal mij vooral op Europa toeleggen.’ |
|