V. Waarom verschillen zy allen?
A. Om er ons niet in te vergissen, en het een voor het ander te neemen.
V. Hoe is 't mogelyk, dat elk Zaadje dezelfde Plant voortbrengt, van welke zy afkomstig is?
A. Dit is alleen mogelyk door de Almagt van God.
V. Waar moet men het Zaad in de Planten zoeken?
A. In den top der Plant, in 't midden, beneden, tusschen de Bladeren, of er onder: hierin heb ik de waarheid van uw zeggen ook gemerkt, dat, naamelyk, alle Werken van God zeer verschillende gemaakt zyn.
V. Waarin zitten, de Zaaden?
A. Myn Vader heeft my in onzen tuin geleerd daarop acht te geeven, en getoond, dat zy veelal zitten in kasjes, doosjes, of huisjes, zeer net by een, of in fraaie vakjes, door vliesjes van elkanderen gescheiden: anders staan zy in orde byéén, gelyk in de Zonnebloem.
V. Zal de Plant veele Zaaden geeven, en die last haar niet bezwaaren, dan moeten ze klein vallen?
A. Dit is ook zo, en ik heb reeds gezegd, dat sommigen wegens hunne kleinheid zelfs onzigtbaar zyn: doch hierom moeten wy ons te meer verwonderen, dat er zulke groote Gewassen uit voortkomen.
V. Eikels zyn evenwel groote Zaaden?
A. Moet men die niet klein noemen, als één Eikel eenen Boom voortbrengt, die vyfmaal honderd duizend ponden zwaar is?
V. Hoe veele Zaaden brengt dan wel ééne Plant, of één Boom voort in één jaar?