V. Gy antwoort wél; maar wat schaade zou het U doen, zo gy dit naliet?
A. Als ik zo ongelukkig was dat na te laaten, dan zou ik zeer onkundig blyven van het geen ik moet kennen: ik zou met den tyd zo gewoon worden Gods Werken te zien, dat ze myn teder hart niet zouden aandoen, en daarentegen zou myn oog alleen geslagen blyven op veele beuzelagtige bedryven en ydelheden der Menschen, waardoor ik veele gewigtige dingen zou nalaaten, en my Gods ongenoegen op den hals haalen.
V. Wat verstaat gy door Gods Werken?
A. Alle dingen, die Hy geschaapen heeft, welken myn oog thans al, of niet kan zien.
V. Oordeelt gy u dan verpligt het oog op die Werken te houden?
A. Dat stel ik vast, om dat ik daaruit kan leeren, dat God oneindig groot, almagtig, wys en goed is, en wanneer ik dit geleerd heb, dan is het betaamlyk, dat ik Hem daarom eere, vreeze, liefhebbe, en verheerlyke.
V. Dan, uw Schepper leert U in den Bybel, wie hy is?
A. Dit is waar; maar als ik deeze verwonderlyke Volmaaktheden, die Hy bezit, met eigen oogen in zyne Waereld kan zien; dan, dunkt my, mag ik zulks niet nalaaten; want zo leer ik ze op eene dubbele wyze kennen: hart en zinnen worden te gelyk getroffen, en het een Onderwys helpt, en verlevendigt het ander.
V. Hebben wyse en braave Menschen dit ook zo begreepen?
A. Ja wel! Myne Ouders, die my daartoe aanspoorden, hebben my dit gezegd: ook heb ik ge-