Katechismus der natuur (4 delen)
(1777-1779)–J.F. Martinet– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Eerste Druk.I Druk. Bladz. 21. reg. 5. van boven. Staat het Schaap, lees sommige Schaapen. I Druk. Bladz. 65. reg 4. van onder. Hier mag men zich, ter ophelderinge van Luc. XVI. 21. herinneren, dat de arme Lazarus alleen deeze verligting in zijne smerten mogt ontvangen. I Druk. Bladz. 109. reg. 8. van boven. Het woord schaadeloos is hier verkeerd ingeraakt. Men laate het weg, en noeme de Herten onschaadelyke Dieren, uitgezonderd wanneer zy het jonge Graan eeten, en de Boomen, door die te schaaven met hunne Hoorns, beledigen. I Druk. Bladz. 144. reg. I. van boven. Staat 1774, lees 1770. I Druk. Bladz. 154. reg. 4. van boven. Men kan hier byvoegen: ‘of zou het ver zien | |
[pagina 27]
| |
der Vogelen van de gedaante hunner oogen afhangen? I Druk. Bladz. 161. reg. 12-14. van boven. In evenredigheid, naamelyk der grootte, is de Stem der Vogelen harder dan die der Dieren. I Druk. Bladz. 161. reg. 6. van onder. Men leeze hier geen Longen, maar Strottenhoofden. I Druk. Bladz. 176. reg. 15, 16. van boven. Waarom, staat hier, hebben Landvogelen, enz. Men leeze dit niet zo algemeen, maar meer bepaald: waarom hebben de door my onderzogte Vogelen deeze hoedanigheid enz. I Druk. Bladz. 180. reg. 1-4. van onder, en Bladz. 181. reg. 1-3. van boven. Beter is het deezen zin dus te leezen ‘de lucht is wel ligter dan de Vogel, en zou hem omlaag houden; doch, zyne Vleugelen uitgebreid hebbende, en de lucht met dezelven slaande en zamendringende, blyft hy daarin hangen. I Druk. Bladz. 222. reg. 9. van onder. Staat, drie duizend; lees een duizend. I Druk. Bladz. 226. reg. 6. van onder. De blaauwe Duiven noeme men ten halven eenen wilden, en ten halven eenen tammen Vogel. I Druk. Bladz. 276. reg. 4, 5. van boven. Ringmusschen, Geelgorsen, en Kersvinken aazen niet op de dolle Kervel; des men deeze woorden moet weg laaten. I Druk. Bladz. 301. reg. 7. van onder. Agter de woorden leeven er in, kan men byvoegen ‘en, omgekeerd, zy sterven na eenigen tyd buiten het water geweest te zyn, wanneer wy leeven. | |
[pagina 28]
| |
I Druk. Bladz. 308. reg. 5. van boven. Staat Dieren - dit is te algemeen - lees liever veele Dieren. I Druk. Bladz. 332. reg. 6, 7. van onder. Ik heb daarna ontdekt, dat de Prikken by ons, doch meer in Engeland gegeeten worden. Welke men uit Riga naar Holland zendt, zyn niet zo goed als de Gelderschen, die men in Augustus omtrent de Schenkenschans vangt. Men stroopt ze de huid af, na den kop en blaaskaaken afgesneeden te hebben; men zout ze, en braadt ze aan een spit, gelyk onze Paling, of men legt ze in azyn met zout en peper, wanneer zy lang kunnen goedblyven. I Druk. Bladz. 335, reg. 7-15. van onder. Men kan hier byvoegen, dat de Goudvisschen ook de Reigers en Kikvorschen tot vyanden hebben. De eersten kan men afweeren door touwen met aanhangende wapperende Vederen over de Vyvers, en de laatsten met een Net, éénen voet hoog, rondom dezelven te spannen. I Druk. Bladz. 370. reg. 15. van boven. Wyl het woord Gewassen hier wat algemeen is, leeze men liever ‘sommige Gewassen. I Druk. Bladz. 374. reg. 11. van onder. Hier is eene aanmerkelyke Drukfout - lees niet negenënveertig, maar negenëntwintig. I Druk. Bladz. 395. reg. 8. van onder. De twee geroemde Bloemruikers zyn te zien in het Kabinet van den Eerw. Heer, w. de koning, in 's Haage. I Druk. Bladz. 396. reg. 1. van boven. Duidelykheidshalve leeze men hier, dat wy | |
[pagina 29]
| |
geene Steenen uit den grond, naamelyk tot kalkbranden, kunnen graaven. I Druk. Bladz. 398. reg. 3. van boven. By 't woord Oogen zyn hier agter gebleeven de woorden zo genoemde; want het geen men ons voor Kreeftsoogen verkoopt, zyn niet de eigenlyke Oogen deezer Dieren, maar Steentjes, in de maag der Mannetjes gegroeid, die tweemaal 's jaars worden uitgeworpen. I Druk. Bladz. 408. reg. 8. van onder. Men kan hier nog een aanmerkelyk stuk byvoegen, naamelyk, dat de kleine Garnaat in de Zee, ten aanziene der groote Schollen, gelyk is aan het kleine Kwikstaartje, ten opzigte der groote Koekkoeken te Lande, dat is, aan het lyf van dit geringe Zeevischje tusschen de pootjes vindt men Blaasjes, in welken, geopend en met het Microscoop bezien, men jonge Scholletjes ontdekt. De Garnaat is dan de broedster der Schollen. Wie verklaart ons daarvan de reden, gelyk wy ze in den Koekkoek gevonden hebben! Wyd verschillen Visschen van Vogelen; maar welk eene zonderlinge Eenvormigheid is hier tusschen een Vischje en eenen Vogel! |
|