Katechismus der natuur (4 delen)
(1777-1779)–J.F. Martinet– Auteursrechtvrij
[pagina 503]
| |
Byvoegsels en verbeteringen. | |
[pagina 1]
| |
Eerste deel.I, II, III Druk. Bladz. 18. reg. 4, 5. van onder. De hoogte des Toorens te Utrecht is my verkeerd opgegeeven. Zy is veel minder. Zie hier over eene Aanmerking in het IV Deel. Bladz. 489. I, II, III Druk. Bladz. 22. reg. 5. 6. van boven. Ik stel hier niet, dat God zyn Werk na de | |
[pagina 2]
| |
Schepping indedaad overzag. Heeft hy, die dit meende, het invoegsel om zo te spreeken wél begreepen? Anders leeze hy eene opheldering in 't IV Deel bl. 90, 91. I, II, III Druk. bl. 28. regel 8. van onder. Twee duizend Sterren kunnen niet in eene Ster staan; hier is eene schryffeil: men moet leezen in een Sterrebeeld. I, II Druk. Bladz. 40. reg. 5-10. of 10-15 van boven. Liever schryve men toe het grooter schynen van Zon en Maan by den op-of ondergang aan eene bedrieglykheid des gezigts. De meeting beslist zulks. I Druk. Bladz. 40. reg. 13, 14. van onder. II. Druk. Bladz. 40. regel. 8, 9. van onder. 's Winters is de Zon niet zevenmaal honderd en agtëntagtig duizend, maar zesmaal honderd duizend uuren nader by ons. I Druk. Bladz. 40. reg. 2 van onder. II Druk. Bladz. 41. reg. 4. van boven. Ik zeg, dat het licht in éénen polsslag meer dan twintig duizend mylen aflegt: men leeze liever meer dan veertig duizend mylen. I Druk. Bladz. 41. reg. 6. van onder. De Straalen der Zon zyn geen louter Vuur, maar het schynsel van hetzelve. I Druk. Bladz. 42. reg. 3. van onder. II, III Druk. Bladz. 43. reg. 5. van boven. Hier mag men de Vraag van anderen byvoegen, naamelyk, of niet de Koleuren zo min in de Lichtstraalen, als in de Lichaamen plaats hebben, en of niet elke byzondere Lichtstraal een vermogen heeft, om, naar maate van haare | |
[pagina 3]
| |
breeking, of wederomkaatzing, het denkbeeld van deeze of geene Koleur in onze ziel te veroorzaaken. I Druk. Bladz. 50. reg. 10, en II Druk reg. 16. van boven. Venus staat niet viermaal, maar byna tweemaal verder van de Zon dan Mercurius. I Druk. Bladz. 50. reg. 14. II en III Druk. reg. 8. van onder. Agter het woord verwisselingen zyn deeze drie woorden en eenen Wagter door eene Drukfeil weggebleeven. Men vulle ze hierin, gelyk in den II, en III Druk is geschied. Deeze Wagter is tot nu toe niet wél bekend, en zelfs van sommigen niet geloofd. fontana in de jaaren 1645 en 1646, cassini in 1672 en 1682, en short in het jaar 1740, by Venus eene verlichte vlak ziende, hielden dezelve voor den Wagter der Planeet. Drie Fransche Waarneemers zagen dezelven, op nieuw, in de jaaren 1761 en 1765. bonnet hem erkennende, voorspelt daaruit nieuwe ontdekkingen aan de Sterrekunde. Een bekwaam Man heeft ook getoond, dat deeze Wagter kan bestaan, en zich maar zelden laaten zien, het geen afhangt van byzondere omstandigheden. Zie verder het IV Deel. Bladz. 212-214. I Druk. Bladz. 51. reg. 12. van boven. II Druk. reg. 13. van onder. De Aarde staat geen vyfëntwintig millioenen mylen van de Zon; maar, gelyk te vooren reeds gezegd is, ruim tweeëndertig millioenen, of tweeëndertig millioenen en tweemaal honderd duizend mylen. | |
[pagina 4]
| |
I Druk. Bladz. 52. reg. 5-7. II Druk. Bladz. 52. reg. 11-13. van boven. De Aarde legt geen honderd en veertig mylen in eene minuut, of agtduizend en vier honderd mylen in één uur af; maar, volgens eene nadere berekening, loopt zy 380 mylen in eene minuut, of 22800 mylen in één uur. I Druk. Bladz. 55. reg. 8-10; en II Druk. Bladz. 55. reg. 13-15. van boven. Niet in 27 dagen en 7 minuuten, maar in 27 dagen en 7 uuren loopt de Maan om de Aarde, dus twaalfmaal in één jaar om dezelve, het geen gemaklyker te bevatten is voor ongeoefenden, dan eene andere berekening, die op dertien of veertienmaal gesteld wordt. I Druk. Bladz. 55. reg. 8. II, III Druk Bladz. 55. reg. 3. van onder. Schoon tot hiertoe gesteld is, dat de Maan ons wel licht, maar geene warmte geeft, heeft egter onlangs een Geleerd Man beweerd uit zijne Waarneemingen, dat de Maan meer in de dagen, waarin zy vol is, dan wanneer zy toe- of afneemt, ook meer in den Zomer dan in den Winter de Lucht indedaad verwarmt. I Druk. Bladz. 58. reg. 11, 12. II Druk. reg. 17. van boven. Mars is niet zesmaal, maar omtrent viermaal kleiner dan onze Aarde. I Druk. Bladz. 58. reg. 6 - 8, 11. II Druk. Bladz. 58. reg. 1, 2, 5. van onder. Volgens eene laatere Waarneeming krygt Jupiter geen 32 maar zevenëntwintigmaal flaauwer licht van de Zon dan wy; staat niet 215 maar | |
[pagina 5]
| |
167 millioenen uuren van de Zon, en is niet 1246, maar 1479 maal grooter dan onze Aarde. I Druk. Bladz. 58. reg. 1. van onder. II Druk. Bladz. 59. reg. 6. van boven. Toen ik dit schreef, stonden wel de Wagters van Jupiter in eene regte lyn; doch dit is altyd zo niet. I Druk. Bladz. 59. reg. 13-15. van boven. II Druk. Bladz. 59. reg. 12. van onder. Volgens laatere Waarneemingen staat Saturnus niet 330, maar 306 millioenen mylen by den middelstand van ons af, en is niet 868 maal, maar 1030 maal grooter dan de Aarde. En wanneer ik verder zeg, dat zyn ring 5714 uuren breed is, moet men door dezelve Duitsche mylen verstaan. I Druk. Bladz. 60. reg. 9. II Druk. reg. 2. van onder. Niet in dertien, maar in drieëntwintig uuren wentelt zich Venus om haare spil. I, II, III Druk. Bladz. 73. reg. 10. van boven. Lang en veel is er gegist over de werking der Lucht in de long. De geleerde priestly heeft onlangs ontdekt, dat de Lucht het Bloed in de Long ontlast van zyne overtollige brandbaare Deelen, (Phlogiston) zonder welker vermindering wy niet kunnen leeven. II Druk. Bladz. 112. reg. 10. van onder. Deezen Winter enz...... De Winter van 't jaar 1777, toen dit geschreeven werdt, is hier bedoeld. II Druk. Bladz. 122. reg. 11. van onder. Verstaa, door het voorig jaar, het jaar 1776. I Druk. Bladz. 124. reg. 5. en II, III Druk. reg. 13. van boven. | |
[pagina 6]
| |
franklin schryft de oorzaak der Onweeren niet toe aan de uitwaassemingen der Aarde, maar aan de Electrike Stof, die in de Wolken schuilt, welken met Zuide of Zuidweste Winden tot ons overkomt. I Druk. Bladz. 150. reg. 5. en II Druk. reg. 17. van boven. Een myner geleerde Vrienden heeft onlangs eene groote menigte Sneeuw onderzogt, en daarin geen Salpeter gevonden. I Druk. Bladz. 153. reg. 5. II en III Druk. reg. 18. van boven. Het is opmerklyk, dat men meer in Gelderland dan in Holland, vooral dan in deszelfs Noordelyk deel, zwaaren Hagel heeft. II Druk. Bladz. 153. reg. 2. van onder. Door den voorleden Zomer moet men dien van 1776 verstaan. I Druk. Bladz. 157. reg. 7. van onder. II, III Druk. Bladz. 158. reg. 8. van boven. Een myner geleerde Vrienden heeft onlangs te Utrecht den Daauw zeer naauwkeurig onderzogt, maar daarin geen Olie gevonden. I Druk. Bladz. 159. reg. 8. van boven. Agter 12 moet men byvoegen 19, 20. II Druk. Bladz. 160. reg. 16. van boven. Men denke hier op het jaar 1777. I Druk. Bladz. 163. regel 5. van onder. II, III Druk. Bladz. 164. reg. 9. van boven. Dit verwonderlyk Verschynsel van Schepen en Landen, 't onderste boven, in de Lucht te zien, onbekend in ons Land, hoewel, meen ik, daar eens gezien, verneemt men somtyds in de Middelandsche Zee. De Bergen van Granada, Mal- | |
[pagina 7]
| |
laga en Ceuta heeft men dus, omgekeerd, als in de Lucht zien hangen. Het schynt voort te komen by eene allerhoogste breeking en wederomkaatzing der straalen. Ik zal, in eene Verhandeling aan de Hollandsche Maatschappye der Weetenschappen te Haarlem, hiervan meer zeggen. I Druk. Bladz. 176. reg. II. &c. van boven. De woorden Wetten der Natuur, in eenen goeden zin van my hier gebruikt, heb ik, wegens het misbruik, welk anderen hiervan maaken, schryvende aan de doode Natuur kragten toe, of het vermogen van uit zich Zelve eenige gehoorzaamheid te kunnen bewyzen aan eenige Wetten of Voorschriften, weggelaaten in alle volgende Drukken, en ze, voorzigtigheidshalve, liever genoemd bestendige Regelen in Gods onderhouding. Voorts heb ik hier eene kleine verschikking gemaakt, en de algemeene Eigenschap der aardsche Lichaamen, naamelyk de traagheid, vooráán gegezet, vervolgens de zamenkleeving, daarna de aantrekkende of terugstootende kragt, en eindelyk de zwaarte, waardoor alles (bl. 178. reg. 1. van boven) te weeten, wat tot deeze aarde behoort, naar derzelver middelpunt wil vallen. De drie laatst gemelde Eigenschappen der Lichaamen zyn allen de eenpaarige en aanhoudende werking van God, het geen jesus zelf aanduidt. Myn Vader werkt tot nu toe, en ik werke ook. Joh. V. 17. I Druk. Bladz. 186. reg. 5. van onder. II, III Druk Bladz. 187. reg. 12. van boven. Hier staat, te Ammerzode &c. lees, liever te Wel by Ammerzode. | |
[pagina 8]
| |
I Druk. Bladz. 201. reg. 3. II, III Druk. reg. 18. van boven. Voorheen heeft men Zilver by Arnhem, gevonden. I Druk. Bladz. 207. reg. 12. II Druk. reg. 27. van boven. Hoewel ik hier spreek van Kamfer in Jenever te ontbinden, om Kristallen te zien, moet men egter de Kamfer niet brengen tot de Zouten: ze behoort allernaast tot de Harssen. I Druk. Bladz. 209. reg. 3 van onder. Men kan niet wel zeggen, dat de Konst het Kwikzilver zo helder als Kristal kan maaken: des leeze men liever, witblinkend. I, II, III Druk. Bladz. 233. reg. 1-4. of 6. van onder. Twee oogen dienen, onder anderen, om der schoonheid wille; doch zou de hoek, die zy beide met het voorwerp, 't welk men ziet, maaken, ons den afstand altyd kunnen doen berekenen? Oordeelt ook niet een éénoogige, zo wel als wy, van den afstand der dingen? I, II, III Druk. Bladz. 235. reg. 2. of 4. van boven. Wanneer men eene Lyn enz. - Deeze geheele zin behoorde dus geweest te zyn: ‘Wanneer men eene regte lyn trekt door de Oorholten tot den bodem van den Neus, en eene andere regte Lyn, die den uitsteekenden rand van het voorhoofdbeen boven den Neus, en het uitsteekenste gedeelte der Kaakbeenderen raakt, naamelyk, als men 's Menschen Hoofd volkomen in het Profyl beschouwt; dan zal in den Hoek, die deeze | |
[pagina 9]
| |
twee Lynen maaken, niet alleen het onderscheid der Dieren, maar ook der byzondere Natien bestaan, by voorbeeld, als er een Hoek van vyfenveertig graaden valt, dan krygt men het aangezigt van eenen Aap, enz. Hiervan hadt ik, ter meerder ophelderinge, gaarne eene Tekening gegeeven; doch wyl wy, meen ik, een byzonder Werk over dit Stuk van den Hooggel. camper te wagten hebben, heb ik ze moeten agterhouden. I Druk. Bladz. 243. reg. 12-14. II, III Druk. reg. 10-12. van onder. 't Zal beter zyn, wanneer ik deeze beschryving van de Herssenen geeve, naamelyk, dat zy een aanzienlyk Ingewand zyn, by den mensch grooter dan by eenig ander Dier, volkomen vullende de holligheid des Hoofds, zynde van eene weeke zelfstandigheid; uit grootere en kleinere werktuiglijke deelen zamengesteld, voorzien van veele bloedvaten, en aan alle zenuwen den eersten oorsprong geevende. I, II, III Druk. Bladz. 243. reg. 1-3. van onder, en Bladz. 244. Begeert men eene breeder en naauwkeuriger Beschryving van de Herssenen enz. te hebben, men leeze de volgende. Zy worden omvat door eene sterke, dikke en beenige Schaal, van ons de Herssenpan geheeten, die uit verscheiden stukken met vertandingen hegt inéén is geslooten: doch welke stukken in een jong Kind, om zeer wyse redenen, noch van elkander gescheiden, slegts met sterke Vliezen zamen hangen. De holte deezer Herssenpan wordt van binnen bekleed door het zo genoemde harde Herssenvlies, dat op | |
[pagina 10]
| |
veele plaatzen aan de Herssenpan is zamen gegroeid. Binnen dit sterke Vlies is een ander, dat onmidlyk aan de Herssenen zelve is verknogt, teder, dun, en zeer vaatryk van zelfstandigheid. Dus zyn de Herssenen van rondom gesteund en beschermd, op dat die zagte deelen wel voorzien, en door de verschillende Lichaams beweegingen niet geschud of geslooten zouden worden. Ook zyn de getande zamenvoegingen dier Hoofdbeenderen nuttig, om, in gevalle van stooten of slagen, iets toe te kunnen geeven, en de beenbreuken niet voort door de geheele pan te doen verspreiden: mogelijk ook om beter gemeenschap te houden tusschen de uit- en inwendige deelen des Hoofds - Voorts wordt de Herssenpan door Hair, verschillende van Koleur in Menschen, gedekt. Elk Hair groeit voort uit een beursje, geplaatst onder de huid in het Vetvlies, en is voorzien met adertjes en zenuwtjes, zynde verder rolrond, hol, en puntig aan 't einde. I, II, III Druk. Bladz. 245. reg. 9. of 12. van boven. Ik laate liever na, het Hoofd een koud deel des lichaams te noemen, en voege hier liever by, dat het Hair ook dient, om door zyn eigen holte het Hoofd te laaten uitwaassemen. I Druk. Bladz. 246. reg. 10-15 van boven. Ik heb verkoozen deeze vyf regels in de volgende Drukken dus te veranderen ‘Wy zouden, was het Gezigt scherper, geen groot geheel in eens konnen overzien, zo als uitgestrekte Bosschen, Gebergten en Verschieten: en als het zwakker was, zouden wy niet naauwkeurig kun- | |
[pagina 11]
| |
nen onderscheiden de meeste dingen, welken wy dagelyks hebben te behandelen. I Druk. Bladz. 248. reg. 1-3. van onder. II, III Druk. Bladz. 249. reg. 3-5. van boven. Is het niet beter te zeggen, dat het Ooglid, als een Gordyn dienende, door eene eigen Spier wordt opgetrokken, en in zynen rand gestevigd door een kraakbeenig strookje, zo dat het op eene effen wyze langs den Oogbol wordt opgehaald of neergelaaten? I Druk. Bladz. 249. reg. 2-4. van onder. II, III Druk. Bladz. 250. reg. 2-4. van boven. 't Is beter te zeggen, dat de Oogbol, door zyne eigen' Spieren naar alle zyden moetende gedraaid worden, van agter en ter zyde in een zagt bed van vet gezet is. I, II, III Druk. Bladz. 252. reg. 1-4. of 7-11. van boven. Het gehoor wordt volkomener dus beschreeven. ‘De bewegingen der Lucht trillen tegen een Vlies, op welk de Gehoorgang uitloopt, waardoor eenige kleine beentjes, binnen in de gehoorholte bewoogen zynde, verder de Gehoorzenuw aandoen, en dus het denkbeeld overbrengen tot de plaats der gewaarwording, 't welk wy hooren noemen. I, II, III Druk. Bladz. 255. reg. 14. of 21. van boven. Men kan hier byvoegen, dat de Schepper den Reuk in den Neus geplaatst heeft, op dat wy het goede en het nuttige door zynen eigen geur zouden kennen, en dit ons behaagen. I Druk. Bladz. 255. reg. 3. van onder. II, III Druk. Bladz. 256. reg. 5. van boven. | |
[pagina 12]
| |
De Hairtjes in den neus dienen ook ongetwyfeld, om Diertjes en Stofjes af te weeren. I Druk. Bladz. 258. reg. 3-7. van onder. II, III Druk. Bladz. 259. reg. 1-5. van boven. Zou de smaak niet afhangen, niet van de verschillende gedaante der Zouten, maar liever van de zamenstelling der Zouten zelve, dewyl verscheiden Zouten van eene gelykvormige gedaante eenen onderscheiden smaak veroorzaaken? I, II, III Druk. Bladz. 261. reg. 10. of 17. van boven. Men voege dit by agter het woord dood ‘ten zy men zegge, dat er in verlamde Leden een groeiend leven mogelyk zy, even als in de Planten.’ I Druk. Bladz. 261. reg. 4. van onder. II, III Druk. Bladz. 262. reg. 4. van boven. Wy hebben geen gevoel van de Spysverteering, Omloop des bloeds, enz. wanneer naamelyk alles natuurlyk en geregeld toegaat, want Darmkrimpingen en Hartkloppingen kan men zeer wél voelen. I Druk. Bladz. 266. reg. 3. van onder. II, III Druk. Bladz. 267. reg. 8. van boven. Het Speeksel bestaat niet uit Olie en Water, maar uit Olie en Zout. I, II, III Druk. Bladz. 267. reg. II. of 21. van boven. Voeg in agter het woord ontdekken ‘Men zal er denkelyk niet verder naar zoeken, alzo men weet, dat de Spiervezelen, in allerleie rigtingen door één gevlogten, het lichaam der tong zo buigbaar maaken. I Druk. Bladz. 270. reg. 11-19. van boven. | |
[pagina 13]
| |
II, III Druk. Bladz. 270. reg. 1-9. enz. van onder. Wil men het doorslikken der Spyze breeder en naauwkeuriger hebben, men leeze dit in plaats van 't gezegde. ‘Agter den wortel der Tong vindt men het Strottenhoofd, of het bovendeel der Luchtpyp, welk zyne opening heeft door eene langwerpige sleuf, die zich uitstrekt van voeren naar agteren. Deeze sleuf sluit zich door haare eigen Spiertjes onder het slikken, zo men maar niet tevens ademt of spreekt; want anders, de strotsleuf open staande, kan er ligtlyk iets van 't doorgeslikte in de luchtpyp, of, zo als men 't noemt; in de verkeerde keel vallen. Doch het is niet deeze sluiting der strotsleuf alleen, die hier het werk afdoet; maar tusschen de sleuf en den wortel der Tong staat opgerigt een kraakbeenig Klepje, of Schildje, eenigzins bol naar de zyde der tong en holagtig naar de strotsleuf. Wanneer men nu slikt, wordt natuurlyk dit Klepje door de zwaarte des broks, en vooral door 't terug dringen van den wortel der Tong, en het tevens omhoog ligten van het Strottenhoofd tegens den wortel der Tong agterover gedrukt; daarenboven wordt het bovenste der Luchtpyp of de strotsleuf als overdekt, hoewel niet eigenlyk geslooten door dit Klepje, terwyl het doorgeslikte in den doorgang naar de slokbuis over hetzelve glydt, als over eene brug, zonder het strottenhoofd te raaken. Ten zelfden tyde spant zich het hangend verhemelte met den huig van boven uit over den rok, dringt denzelven mede naar agter en beneen in de slokbuis, en belet dus, dat het door te slikkene niet opryze en over het verhemelte in | |
[pagina 14]
| |
't hol des neus dringe; welk ongemak wy zien gebeuren in Lieden, by welken dit weeke verhemelte geschonden is of ontbreekt, en zelfs in gezonden, wanneer zy onder 't slikken hoesten of lachen, wyl hier door het weeke verhemelte ontspannen wordt, en zich optrekt. I Druk. Bladz, 271. reg. 9, 10. van onder. II Druk. Bladz. 272. reg. 2, 3. van boven. Lees daar liever Bovenkaak, Benedenkaak. I Druk. Bladz. 275. reg. 3, 4. van boven. II, III Druk. Bladz. 275. reg. 13, 14. van boven. Sedert dit schryven heeft men het waare ontdekt, naamelyk, dat de Lucht de overtollige brandbaare deelen van het bloed ontlast. I, II, III Druk, Bladz. 275. reg. 14. of 24. van boven. In deeze berekening van de Beenderen des Menschlyken Lichaams, heb ik den Heer plenck, als eenen veiligen Leidsman, gevolgd. I, II, III Druk. Bladz. 276. In het algemeen mag men hier aanmerken, dat sterke Beenderen ook dienen om de Ledemaaten stevigheid te geeven; dat zy geboord zyn, om minder broos, en meer toegeeflyk te zyn; dat het Beenvlies geen, of ten minsten weinig gevoel heeft, dienende voor de inplanting der Spieren, peezen en banden; en dat de Beenvezelen vooral dienen, om het merg te ondersteunen en op te houden, enz. I Druk. Bladz. 277. reg. 5, 6. van onder. II, III Druk. Bladz. 278. reg. 6. van boven. Wanneer ik hier zeg, dat de Neus, Ooren, Oogen en Longpyp van Kraakbeen zyn gemaakt, verstaa ik het voorste deel van den Neus, het strook- | |
[pagina 15]
| |
je van het Ooglid, nevens het Strottenhoofd, Lucht en Longpyp - en de Ribben een weinig daarna vaste Beenderen noemende, betwist ik niet, dat ze in het midden sponsagtig zyn. I Druk. Bladz. 279. reg. 16-24. boven. Hier is eene miszetting der woorden. De Mensch, die op den dag lang gewerkt, of maar gestaan en gegaan heeft, is 's avonds korter, en 's morgens na den slaap langer dan te vooren, om dat de kraakbeenige plaaten tusschen de Wervelen, (hol van binnen, en bevattende de eigen zelfstandigheid der Herssenen, die van dezelven door het gat van het agterhoofd in het Wervelkanaal onmiddelyk wordt neergelaaten en voortgeplant) door den arbeid ingedrukt worden, en derzelver veerkragt, 's nagts, door de rust weer hersteld wordt. I, II, III Bladz. 280. Men moet by de drie hier gemelde Buigingen des Lichaams eene vierde voegen, die naamelyk langs den heelen Ruggegraad valt, en oorzaak is, dat deeze regt naar voor en naar agter kan gekromd worden. I, II, III Druk. Bladz. 280-282. Al wat ik over de Spieren, Peezen, Zenuwen, Vliezen enz. gezegd beb, kan door deeze byvoegselen verbeterd of klaarer gemaakt worden. De spieren zyn in ons Lichaam veelerlei en aanzienlyk; want al wat wy eigenlyk Vleesch gewoon zyn te heeten, is Spier, en verrigt deszelfs werking. Dus bestaan die Deelen van ons Lichaam, welken, gelyk Armen en Beenen, voornaamelyk tot beweging gemaakt zyn, genoegzaam geheel uit Spieren. Zy zyn meestal langwerpig, dik, vleeschig in haar midden, naauw toeloopende aan | |
[pagina 16]
| |
beide einden: deeze einden zyn ook van een digter en vaster maaksel, worden onderscheiden met den naam van peezen, vast ingeplant in de Beenderen, die door de zamentrekking van 't lichaam der Spier tot elkander getrokken worden. De kragt deezer Spieren is zo groot, dat, wanneer men, by voorbeeld, een gewigt van eenënvyftig ponden dan den Elleboog ophangt, dan doet de Spier, die den Elleboog opligt, eene kragt van meer dan eenige duizend ponden. Eene Spier met zyne Peezen is dus een werktuig op zich zelve, bestaande uit zeer veele zamengepakte langwerpige vleeschvezelen, welker werking bestaat in zich zamen te trekken, als er beweging gemaakt zal worden, zynde de Peezen alleen lydelyk even als Koorden in een werktuig, en daarom oneigenlyk trekkers genoemd. Nog is elke Spier omvangen en van eene andere onderscheiden door het vetvlies, 't welk eene vrye beweging aan dezelve toelaat. Zy werken meest regtstreeks, loopen soms over een beenig uitsteeksel als over een Katrol, zynde ook wel in de breedte uitgestrekt, platagtig, rond en dubbel. Men moet ze houden voor de eenige werktuigen van vrywillige beweging, en wanneer de Ziel haar daartoe bevel geeft, voeren zy het uit zo schielyk als een blixem. Deeze toestel schynt den Aartsvader job zo wél bekend te zyn geweest, dat hy in verwondering betuigt: met vel en vleesch hebt gy my bekleed: met beenen ook en zenuwen, dat is, met bindselen, die de Botten aan elkanderen hegten, en de Spieren met haare peezen (wordende, in de dagelyksche taal, zeer dikwils met bindselen, peezen en vliezen onder elkanderen verward) hebt | |
[pagina 17]
| |
gy my te zamen gevlogten. X. 11. - zenuwen zyn de edele werktuigen van gevoel en beweging, in zo verre zy, als koorden of leidsels, zich uitstrekken van de herssenen en het ruggemerg, waarvan zy voortplantingen zyn, naar alle deelen door het geheele Lichaam, inzonderheid die tot beweging en gevoel dienen, en dus vooral naar de Spieren en Zintuigen. Waarschynlykst is, dat de Zenuwen, schoon niet hol op 't oog, een fyn vogt voeren, welk men dierlyke geesten plagt te noemen, door welks beweging het bevel tot beweging en de aandoening der Zintuigen wordt voortgeplant. Zy schynen niet als snaaren te werken, om dat zy overal buigbaare weeke draadbondels, nergens gespannen zynde, voorstellen. vliezen zyn een weefsel van verscheiden' soorten van Vezels, dienende om sommige deelen des Lichaams te bedekken, te omwinden, kragt te geeven, en tegens ongevallen van buiten te beveiligen; ook om de natuurlyke warmte daarin te bewaaren, en om de noodige afscheidingen tusschen de deelen te maaken - Men kan hier byvoegen den vetrok, of dat algemeen weefsel van Vliezen, dat tusschen alle de organische deelen, en vooral tusschen de Spieren, Bloedvaten en Zenuwen in ons Lichaam verspreid is, de ledige plaatzen vult, de deelen steunt, en in zyne celletjes het Vet bevat. I Druk Bladz. 287. reg. 4 van onder. Verander hier het woord Spieren in Zenuwen. I Druk Bladz. 288 reg. 1. van boven. II, III Druk Bladz. 288 reg. 13 van boven. Hier zeg ik, dat het vleesch aan de toppen der Vingeren, enz. lees liever, dat het Vel vol Ze- | |
[pagina 18]
| |
nuwen aan de toppen der Vingeren op geene onaangenaame wyze gedrukt werde. I, II, III Druk Bladz. 291. reg. 5, of 17 van boven. De harde Zool des Voets dient niet alleen om de daarin liggende Aders en Zenuwen, maar ook vooral om de Peezen, dat is, de Uiteinden der Spieren, in het hol des voets, die daar, even als in de hand, zeer konstig leggen en ingehegt zyn, tegen drukking te bewaaren. I Druk Bladz. 291. reg. 1. van onder. II, III Druk Bladz. 292. reg. 12 van boven. De Opperhuid noeme men liever een dun Vlies, dan een dun vel, alleen dienende, om de onderliggende gevoelige huid en derzelver zenuwtepels wyslyk te beschermen. I, II, III Druk Bladz. 294. reg. 8-13, of 22-27 van boven. Naauwkeuriger kan men van de Maag zeggen, dat zy is een wyde darm van zelfstandigheid, met eenige tedere flaauwe spiervezelen, die niet meer dan eene wormswyze beweging kunnen uitwerken. Als de spys eerst in den mond tot eene pap gemaalen is, dient de Maag tot meuking en ontbinding van dezelve. Ter eigen bescherming ontvangt zy slym uit veele beurskliertjes, maar vooral ter betere ondereenmenging van zo ongelykaartige stoffen, als wy doorslikken, tot één mengsel, dat men verkeerdlyk de kooking der Maag noemt. De kragt haarer werking laaten wy, by nadere overweging, hier liefst onbepaald. Zy is grooter in Dieren, dan in Menschen. I Druk. Bladz. 295. reg. 7. van onder, en | |
[pagina 19]
| |
Bladz. 296 reg. 6 van onder. II, III Druk Bladz. 296 reg. 7. en Bladz. 297. reg. 9. van boven. Hier staat zesendertig: lees dertig voeten, Niet langer zyn de Darmen. I Druk Bladz. 295. reg. 1. enz. van onder. II, III Druk Bladz. 296. reg. 14. van boven. Door zeeven of kleine openingen in de Darmen moet men verstaan de mondjes der zo genoemde Melkvaren. I Druk Bladz. 296. reg. 8. van boven. II, III Druk Bladz. 296. reg. 9. van onder. Wil men hiervan meer, men weete dan, dat de Darmen gefronsd zitten aan het Darmscheil, als een manchet of lob aan de boord eener mouwe, waar door zy eene kleine plaats beslaan. Dit Darmscheil is een dubbel Vlies, vol vetdeelen, komende van de ruggegraad of lendenwervelen, zich naar de Darmen uitbreidende, welken het omvat door eene vanéénwyking der beide Vliezen, maakende dus uit derzelver buitensten rok: door hetzelve loopen ook de Bloedvaten, Zenuwen en Melkvaatjes naar en van de Darmen: ook zyn er veele byzondere klieren in, voor de watervaatjes geschikt. I Druk. Bladz. 297. reg. 2-11. van onder. II, III Druk. Bladz. 298. reg. 9-13. van boven. Het is voldoende, als men, in de plaats van het hier gestelde, dus leest. ‘De Schepper heeft in de Darmen digt aan de Maag de ontlasting der Galblaas, en vooral die van het Alvleeschsap gesteld, om de doorglyding der spyze gemakkelyker te maaken. I Druk. Bladz. 299. reg. 16. van boven. II, III Druk. Bladz. 299. reg. 1. van onder. | |
[pagina 20]
| |
Dit onbekende, onlangs ontdekt, gelyk reeds gezegd is, bestaat daarin, dat het Bloed, door de beurtelingsche werking der ademhaaling, waardoor de Longen uitzetten, en inkrimpen, gekneed, gewreeven en goedgemaakt zynde, als de Chyl, door de ingeademde Lucht ontlast wordt van deszelfs brandbaare deelen, zonder welker geduurige ontlasting wy zouden stikken. I Druk. Bladz. 299. reg. 4-6. van onder. II, III Druk. Bladz. 300. reg. 9-11. van boven. Men leeze liever, dat het Hart op het middenrif rust, en door de kwabben der Longe zagtelyk omvat wordt. Wil men iets breeder dan er I Druk. Bladz. 300. reg. 2-5, en II, III Druk. reg. 16-19. van boven, gezegd wordt van den omloop des bloeds hebben, men leeze het volgende’ Gelyk er uit elke holligheid, of kamer van 't Hart een Slagader komt, zo ontvangt elk ook een Ader, die het Bloed, dat door de Longen geloopen heeft, wederbrengt in de Linkerkamer, en dat door 't Lichaam geloopen heeft, in de Regterkamer. Om nu het Bloed zynen loop te doen hebben, zo wel door de Longen als door 't heele Lichaam, trekt het Hart, door de groote Aders, eerst met Bloed gevuld, zich met eene aanzienlyke kragt toe; want deszelfs geheel maaksel is spieragtig. Hier door wordt het Bloed gelyktydig uit de beide holligheden des Harts uitgedreeven, uit de regter door de Longeslagader in de Longen, uit de linker door de groote Slagader naar het geheele Lichaam, met eene snelheid, enz. I Druk. Bladz. 301 reg. 12-22. van boven. II, III Druk. Bladz. 301. reg. 1-5. enz. van onder. Is dit hier gestelde voor sommigen te kort uit- | |
[pagina 21]
| |
gedrukt, zy leezen dan deeze uitbreiding. ‘De groote Slagader klimt uit het Hart eerst regt op, en wordt vervolgens naar beneden geboogen, loopende dus door de Borst en Buik tot aan de laatste Wervel der Lendenen neder. Uit deszelfs bogt komen drie voornaame Takken, welken zich inzonderheid naar het Hoofd en de Armen verspreiden. Uit derzelver neêrdaalende gedeelten gaan mede verscheiden' Takken naar de digtby gelegen deelen in de Borst, het Middenrif, en de Ingewanden van den Buik. Deeze neêrdaalende Stam scheidt zich vervolgens eerst in twee, en naderhand in meer Takken, welken zich naar de Ingewanden van het Bekken en de onderste Ledemaaten begeeven, deelende het Bloed aan alle Ingewanden, Deyen en Beenen mede, enz. I Druk. Bladz. 302. reg. 3. II, III Druk. Bladz. 302. reg. 17. van boven. Het uitgewaassemde Bloed noeme men liever een doorschynend of onzigtbaar dan een wit vogt. I Druk. Bladz. 302. reg. 6-16. II, III Druk. Bladz. 302. reg. 20. enz. van boven. Wil men de werking der Bloedaderen uitvoeriger weeten, men leeze deeze uitbreiding ‘De Bloedaders neemen het Bloed op uit de Aderen, en uit kleine takjes, allengs in grooteren zamen vloeiende, ook vermeerderd door de nieuw ingebragte sappen, eindelyk, door de twee zeer groote stammen der zo genoemde holle Ader van boven en beneden, die het Bloed wedervoeren in de Regterkamer van 't Hart, welk deel, zo even ontledigd zynde in de Longen, van zelve plaats geeft aan dit geduurend toevloeiend Bloed, waarmede het weder gevuld word, om in het volgen- | |
[pagina 22]
| |
de oogenblik verder uit te perssen in de Longen, uit welken het, weder gevoerd zynde in de Linkerkamer, op nieuw door het geheele Lichaam gedreeven wordt. I Druk. Bladz. 302. reg. 13, 14. van onder. II, III Druk. Bladz. 303. reg. 1, 2. van boven. Men leeze liever, dat de twee groote Slagaders gelyk twee Hoofdrivieren zyn - Verder, dat de drift des Bloeds niet alleen door de naauwheid, maar ook door de hoeken en bogten der Aderen beteugeld wordt - Ook, dat de Bloedaders wel zyn van een slegter weefsel, egter zeer taal en digt, schoon dunner dan de sterke Slagaders. I Druk. Bladz. 303. reg. 11. van onder. II, III Druk. Bladz. 304. reg. 4. van boven. Agter de woorden gezien worden, kan men hier byvoegen ‘Dat egter deeze overgang des Bloeds uit de Slagaderen in de Aderen, of anders deeze gemeenschap tusschen die beiden in 't geheele Lichaam zeker zy, kan men uit veele bewyzen goed maaken, zo men zich al niet beroept op de konstige inspuitingen in lyken, waardoor men de ingespooten stoffe in de Slagaders heeft zien wederkeeren door de Bloedaders in alle byzondere deelen. I Druk Bladz. 304. reg. 11. van boven. II, III Druk. Bladz. 304. reg. 6. van onder. Agter het woord vreezen kan men inlassen ‘ten zy men denke, dat ieder golf Bloeds uit het Hart geperst wordt in dezelven, en zy daardoor eenigzins geweldig uitgezet worden, 't geen dit slagaderlyk Bloed ongetwyfeld, althans gedeeltelyk, terug zou kunnen perssen: vervolgens ook in de Bloedaderen, enz. | |
[pagina 23]
| |
I Druk. Bladz. 306. reg. 1-9. II, III Deel Bladz. 306. reg. 14-23. van boven. Wil men de Ademhaaling naauwkeuriger kennen, men leeze agter het woord Mond dus voort ‘vervolgens in de opening van het Strottenhoofd dringt, dat agter den wortel der Tong en het opstaande strotklapje veilig geplaatst is; en voorts overgaat in de Strot-of Luchtpyp, die nederdaalt naar de Borst, een weinig voor de slokbuis ter regter zyde geplaatst zynde, door zyn kraakbeenig maaksel altyd openstaande, en eindigende in de Longen ter wederzyden, in welken dezelve zich verdeelt, gelyk een Boom zyne wortels, in veele kleinere Pypjes, welken tot in de uiterste deelen der Longen voortloopen. Deeze kleine Luchtpypjes eindigen in zo veele kleine Blaasjes, die de voornaame zelfstandigheid der Longen uitmaaken, en geen gemeenschap met elkanderen schynen te hebben, in welken de Lucht door de gemelde pypjes, enz. I Druk Bladz. 306. reg. 6. onder. Dit geheim is door priestly ontdekt, gelyk boven reeds gezegd is. I Druk. Bladz. 318. reg. 3-10. II, III Druk. Bladz. 318. reg. 17-24. van boven. Het is ongetwyfeld naauwkeuriger den inhoud deezer agt regelen dus te leezen. ‘Veele verrigtingen van ons Lichaam hebben den invloed of de werking der Ziele niet van nooden, gelyk de Ademhaling, de Ontlasting der uitwerpselen, enz. welke, hoewel zy door den wil, eenigen tyd, kunnen aangezet of vertraagd worden, nogthans gewoonlyk en best van zelf haaren gang gaan, en zich aanmelden. Op andere verrigtingen, die men | |
[pagina 24]
| |
levenswerkingen noemt, heeft zelfs de Ziel geen onmidlyk bewind, gelyk de klopping van 't Hart, de omloop des Bloeds, de Voeding, de afscheidingen, enz. En zeker, ware dit anders, alles zou in de war loopen, en met onze gezondheid spoedig gedaan zyn. I Druk. Bladz. 318. reg. 5-8 van onder. II, III Druk. Bladz. 319. reg. 7-10. van boven. Wil men iets ter opheldering deezer vier regelen, men leeze het volgende. ‘De bloote werking van den Wil schynt hier toe genoeg te zyn, en al wat wy natuurkundig hier nader van kunnen zeggen, is, dat wy zien, hoe de Zenuwen in hunne ongeschonden gemeenschap met de Herssenen het noodzaakelyk middel zyn, waarvan zich de Ziel bedient, om de Spieren, de eigenlyke werktuigen der beweging, aan den gang te brengen. Zo dra toch is niet een Zenuw gebonden, afgesneeden, of anders bedorven, of het is met den invloed der Ziel op de Spieren dier Leden, tot welke de Zenuw behoorde, gedaan. Dan, hoe deeze werking der Zenuwen uit te leggen zy, gaat al ons begrip te boven. I Druk. Bladz. 343. reg. 10. van boven. Staat 15-1-100; lees, 20-1-100. I Druk. Bladz. 345. reg. 7. boven. Staat, of vyfenzestigste: lees, en nog meer in het vyfenzestigste. I Druk. Bladz. 345. reg. 19. II, III Druk. Bladz. 346. reg. 9. van boven. Agter het woord wedervinden mag men deeze fraaie waarneeming wel byvoegen. ‘Vrouwen ondergaan zeldzaamer den dood door inwendige ziekten, wanneer zy zwanger zyn, dan in eenig an- | |
[pagina 25]
| |
der deel van haar leven. Zo groot is de Godlyke Zorg ter voortplantinge van het Menschdom! I Druk. Bladz. 375. reg. 1, 2. II, III Druk. Bladz. 376. reg. 4 van boven. Een sterk zeilend Schip kan geen 216 mylen in 24 uuren tyds afleggen. Het kan zestig, of ten hoogsten negentig mylen voortspoeden in dien tyd, volgens de verzekering van een' kundig Vaderlandsch Zee-beyelhebber. I Druk. Bladz. 400. reg. 16. van boven. Niet alleen de Doorsnyding in den Rhyn, maar ook andere Waterwerken veroorzaaken ons de gemelde Verbeteringen in onze Rivieren. |
|