| |
| |
| |
Negentiende zamenspraak,
Over de voortbrengselen van het oosten en westen.
Rusten na den Maaltyd, Middag-Zon myden. Inkomsten der Aarde voor allen. Verlangen om die te beschouwen. Theeboom. Kaneelboom. Kruidnagelboom. Muskaatboom. Foeli. Peperboom. Koffyboom. Slaavenhandel. Suikerriet. Kakaoboom. Katoenboom.
vraag. Na dit Middagmaal peinze ik noch aan de Moeskruiden, aan de Zaaden, die ons nu zulk een aangenaam
| |
| |
voedsel, en zo veele nieuwe kragten gegeeven hebben; aan de Reukwerken, die men uit de Bloemen maakt in het Oosten; aan de Tuinen der Chineezen, waarvan gy, in 't slot onzer Zamenspraak over de Bloemen melding maakte; aan.....
antwoord. Na den maaltyd moet men niet denken, peinzen of arbeiden. De Spysverteering, die zo noodig is voor onze gezondheid, wordt door alle Ziels ingespannenheid gestoord, belemmerd en verdorven. Let op de Dieren: zy liggen na het eeten te rusten. Volg dit voorbeeld, ten zy gy eene ongemeen zwakke maag hebt, die noodwendig eene zagte beweging na het eeten vordert; hoewel het beter zy, deeze zwakheid door wandelingen vóór het middagmaal, door het drinken van koud water, of door andere middelen te herstellen.
V. Mag ik, hoewel geene zwakke maag hebbende, niet peinzen, laat ons dan naar buiten op eene bank gaan zitten, en wat praaten.
A. Prent eensvooral in uw geheugen, dat de brandende Middag-Zon altyd vermyd moet worden, vooral nu, daar het haast twee uuren zal zyn, wanneer men de grootste hette van den dag heeft; want deeze hangt niet alleen van de vrye
| |
| |
werking der Zonnestraalen, maar ook van derzelver aanhoudend neêrkomen af: hierom, leer dit in het voorbygaan, is de Zomer, meestal na het midden van Juny, het warmste, en de Winter in het midden van January het koudste. De Zon, gelyk nu, een ongedekt Hoofd beschynende, doet altyd nadeel, en verwekt hoofdpyn of eene andere kwaal. Buiten een Priëel, of schaduw doet zy ons zweeten, het geen men schuwen moet. Ik zeg des noch eens, let op de Dieren. Ossen en Koeien zoeken den lommer der Boomen, en rusten daaronder, of, gelyk gy in veele Dorpen onzer Land-Provintien kunt zien, zy verlaaten, zonder Herder, tegen den Middag, de open Weiden, en gaan, ter vermydinge der hette, zo lang in hunne stallen rusten: doch, zo dra de Hette wykt, keeren zy terug naar de Weiden om te graazen, en komen, valt de avond, weer thuis; waarom de Landlieden aldaar, den geheelen dag, de stallen laaten open staan, ziende niet om naar hun Vee, het geen zeer wél weet, wat het doet. Blyven wy dan ook in huis, tot dat het koel wordt.
V. En waarover zullen wy dan praaten?
| |
| |
A. Gy zat te peinzen over de Zaaden, Reukwerken, en Tuinen der Chineezen. Wat dacht gy daarvan?
V. Ik dacht: wy hebben Zaaden, Reukwerken en Tuinen; wy volgen na die der Chineezen; maar wy hebben geene Kruiden, geene Speceryen, die in de hunne groeien; geene zo lieflyke Reukwerken, als de Oosterlingen bezitten.
A. En welk nadeel lyden wy daarby? Of laat ik vraagen: moeten wy alle Schaten der Aarde bezitten? Kunnen wy niet leeven van het geen hier groeit? Dan, dit wil ik niet, en zegge daarom noch eens: welk nadeel lyden wy daarby?
V. Zo veel nadeels, dat de kostbaare Voortbrengselen van het Oosten hier niet groeien.
A. 't Is zo. Dan, hebt gy nooit met aandagt geleezen het zeggen van salomo: het profyt des aardryks is voor allen: de Koning zelf wordt van 't veld gediend. Pred. V. 8. Daar de Lucht en Gronden van het Westen verschillen van de Lucht en Grooden in het Oosten, moest, naar de bestelling van den wysen God, elk Land zyne eigen' Inkomsten winnen; en dus kon de Waereld meer goederen dan anderzins voortbrengen en bezitten. Dan, dezelfde God, die ook geen aanneemer
| |
| |
des persoons in deezen is, heeft tevens gewild, dat het Oosten vruchten zou draagen voor het Westen, en het Westen voor het Oosten: insgelyks het Zuiden voor het Noorden, en het Noorden voor het Zuiden. Het profyt des aardryks is voor allen! Dit kon Salomo in meer kragt dan één zyner Voorzaaten zeggen, om dat deeze schrandere Vorst, het belang van den Koophandel voor zyn Volk kennende, zich sterk bevlytigde, om dit profyt des aardryks algemeener te maaken, dan het tot dus verre was geweest, dat is, om zyne Onderdaanen het genet der Inkomsten van andere Landen door den handel te bezorgen. En hoe zeer de geringe Onderdaan van den Monarch moge verschillen, zy komen egter daarin overeen, dat de Koning zelf, zo wél als de Landman, van het veld gediend wordt.
V. De een heeft egter meer dan de ander.
A. Ik weet U hier geen beter antwoord te geeven, dan het geen de Heere jesus zynen Discipelen leerde: het is niet in den overvloed gelegen, dat iemant leeft uit zyne goederen. Luc. XII. 15. Het waare en genoeglyke leven, dat alleen den naam van leven draagen mag, bestaat hierin, dat men, als een onderdanig en
| |
| |
geloovig Kind van God, leeve; dat men te vrede zy met elke gift des Hemelschen Vaders, hoe gering die ook zy; dat men deszelfs hooge heerlykheid met zyne eigen' groote onwaardigheid steeds erkenne, en wat beters altoos in het oog houde, dan deeze Waereld geeven kan. Weinige dingen dus noodig te hebben, is de waare grootheid der Ziel; en weinige dingen zyn groot voor een groot gemoed. Wy hebben niets in de waereld gebragt; het is openbaar dat wy ook niet kunnen iet daaruit draagen. Maar als wy voedsel en deksel hebben, wy zullen daarmede vergenoegd zyn. 1 Tim. VI. 7, 8. Zo sprak een Man, niet om dat hy voorheen niet anders had kunnen, maar om dat Hy nu niet anders wilde spreeken. paulus hadt, om een nederig Navolger en Prediker van jesus te zyn, alle Grootheden en Rykdommen der Waereld, waartoe zyne geleerdheid en kundigheden Hem zekerlyk den weg baanden, vrywillig, verzaakt, en vergenoegde zich nu volkomen met het geringe en weinige, dat hem in de Evangelieprediking zo vaak te beurt viel. Dit geringe, dat weinige was waarlyk voor Hem, die boven de Waereld verheven was, volkomenlyk genoeg - Voor 't overige, waarin ook Grooten en Ge- | |
| |
ringen mogen verschillen, zy allen hebben smaaak van hun eeten, de laatsten mogelyk het meeste. De Landman, vermoeid van den arbeid, eet het inkomen des velds met meer graagte, en krygt er meer kragten door, dan de Koning, hoewel deeze ook van het veld gediend wordt, en denzelfden kost als de Landman eet. Zy beiden hebben ook hetzelfde voordeel van hunne klederen. Een graauwe py dekt zo wél, zelfs beter het lichaam tegens Koude en Regen, als het Zyde Galagewaad, of de ongemakkelyke pelteryen van het Noorden. De Vossen leveren ook den Landman pelsen, zo hy dat gewaad draagen wil. Zy beiden hebben ook hunne vermaaken: doch die der geringen zyn aandoenlyker, om dat zy ze zelden genieten.
V. Is het nu beweezen: dat het profyt des Aardryks voor allen is?
A. Zo tot dat einde niet genoeg gezegd is, zou ik het U breeder kunnen bewyzen. Wat is er in Asia, dat niet in Europa is: of wat wordt er in Europa gevonden, dat Asia niet bezit? Wat mist het Noorden, dat het Zuiden heeft: of wat verlangt men in het Zuiden, dat het Noorden magtig is? En is dit zo, is dan niet het profyt des aardryks voor allen?
| |
| |
V. Als ik dit, met korte woorden van U gezegd, nadenke, dan valle ik uw gevoelen volkomenlyk toe ... Evenwel hier komen dingen voor, die my en duizend Vaderlanderen niet ten vollen bekend zyn. Wy hebben het profyt des aardryks uit het Oosten in uit het Westen tegen onze profyten, hier gewonnen of gemaakt, veele jaaren lang geruild; wy doen het noch, en hoe weinig kennen wy egter de eersten!
A. Wat bedoelt gy met dit zeggen?
V. Ik staa gewis verbaasd, als ik overweeg, hoe God, die, gelyk gy zeide, wegens eene andere gesteldheid van Lucht en Gronden, alles in hetzelfde Gewest niet wilde laaten groeien, dat profyt des aardryks algemeen maakt, om de Natiën der Waereld door den Handel aan elkander te verbinden. Dan zelden, dunkt my, wordt dit stuk regt overwoogen: ik zelf heb het nooit zo ingezien, als gy het my nu leert opmerken, en daarom is ook de schuldige dankbaarheid voor deeze algemeene Voorzienigheid van God schandelyk agtergebleeven .... Wy behoorden er egter nog meer van te weeten, zullen wy uitgebreider denkbeelden van de Godlyke Wysheid en Goedheid immer krygen.
| |
| |
A. En noch zegt gy my niet, wat gy eigenlyk bedoelt.
V. Ik ben schroomhartig in het ontdekken van myn oogmerk.
A. Waarom dat? Wat weigere ik U te leeren?
V. Heb ik vryheid, ik zal my dan openlyk verklaaren. De Profyten, de Inkomsten van het Oosten en het Westen hebben wy alle dagen voor oogen: wy gebruiken ze elken dag: deezen middag waren zy op uwe tafel, en wat weeten wy er van? alleenlyk den blooten naam, alleenlyk derzelver smaak. Wat kennen wy er meer van, dan dat Thee Thee, Koffy Koffy, Kaneel Kaneel is, enz. Oordeelt gy dat genoeg? Zyn ook niet deeze dingen geschenken van God? Is ook niet daarin zyne Magt, Wysheid en Goedheid te vinden; en zo ja, zullen wy dan daarvan onkundig blyven, als wy ze elken dag onder ons oog krygen?
A. Dit U te leeren gaat buiten myn bestek, gelyk gy genoegzaam weet. Ik heb my tot die voorwerpen der Natuurlyke Historie, welken meest in ons Vaderland voorkomen, bepaald; om dat ik U slegts den weg wilde wyzen, en, hadt gy lust, om daarna tot dingen, die elders in de Waereld voorkomen, te leeren over gaan.
| |
| |
V. Nu en dan is er egter iets ingesloopen, dat buiten ons Vaderland ging, en daarom zegt gy wél, U meest tot het geen in ons Land voorkomt, bepaald te hebben.
A. 't Is waar, nu en dan is er zo iets ingesloopen: doch hoe weinig was dat! Evenwel daar ik zie, dat het U ernst is; daar ik merk, dat gy de begeerde dingen op eene wyze, die tot vermeerdering van uwe kennis en ter eere van onzen Schepper kan dienen, opzettelyk wilt inzien, zal ik my tot het doen van deezen uitstap laaten overhaalen .... Zeg my dan, wat begeert gy van my te weeten?
V. De Voortbrengselen, gelyk ik U te kennen gaf, van het oosten en het westen.
A. Laat ons dan met een Voortbrengsel van het Oosten beginnen, welk het wyduitgestrekte China in zulk eene verbaazende menigte ons oplevert, ik meen, met de thee, zynde de Bladeren van een Heestergewas, zo hoog als onze Myrtheboomen, en dat van Zaadkorrels wordt voortgeteeld. Men werpt negen of tien Zaadjes by elkanderen in den grond, en wat er van voortkomt, verzet men daarna in ryen. De Thee-heester is doorgaans van boven
| |
| |
tot beneden met Bladeren voorzien, maar die het naast aan den top en de uiteinden staan, zyn de fynsten. Zy zyn langwerpig, scherp aan het einde, rondom ingetand. De Bloem is vry gelyk aan die van onze Egelantieren. Valt die af in den Herfst, dan komt er eene Bezie voor den dag, zo groot als een Haazenoot, waaruit de Chineezen eenen Olie trekken, die zy in hunne sausen gebruiken. Ook leggen zy de Bladeren tot hetzelfde einde in pekel - Drie jaaren oud zynde, geeft de Boom Bladeren in overvloed: op dien tyd snydt men hem af, om loten te krygen, en ieder lot levert dan zo veel als een volkomen Boom - De meeste Chineesche Provintien planten dien: doch deszelfs Bladeren zyn overal niet even goed, hoewel men ze tegen het Zuiden in de vlakte of tegen heuveltjes zet. Die in eenen steenagtigen grond groeit, is beter dan die in losse aarde wast, en nog beter, dan die van eenen geelagtigen grond geplukt wordt. De Jaargetyden hebben er noch meer invloed op - De eerste Inzameling valt, volgens de laatste berigten, want anderen stellen dit omgekeerd, in het begin van Maart. De Bladeren, die dan klein, teer en lekker zyn, maaken die soort uit,
| |
| |
welke men Keizers-Thee noemt, om dat het Hof van China en de hooge Amptenaars dezelve voornaamelyk gebruiken. De tweede Inzameling geschiedt in April. De Bladeren vallen dan grooter en meer ontwikkeld, doch zyn minder dan de eersten geacht. Men plukt er ook in de volgende Maand; maar deezen staan op veel laager prys. linnaeus heeft te Stokholm twee soorten aangekweekt; eene met zes Bloembladeren, die hy Thaea Bohea; en eene met negen, die hy den naam van Thaea viridis geeft. Men droogt ze, na de afplukking, in de schaduw, en vervolgens worden ze bloot gesteld aan de hette der Zon of aan een zagt vuur in koperen of aarden pannen, tot dat ze dermaate gekronkeld zyn, als wy ze krygen. Deeze drie soorten worden, als dat werk verrigt is, in tinnen bossen geslooten, om ze tegens de Lucht, die er de geur afneemt, te beveiligen. De Naamen van groene Thee, die thans zeldzaamer dan voorheen overkomt, en van Thee-boey, thans zo gemeen, schynen alleen af te hangen, hoewel men er ongetwyfeld verscheiden' soorten heef, van den tyd der inzameling, of van de wyze van bereidinge, of van 't getal der Bloembladeren.
| |
| |
V. Is het afkooksel van dit Oostersch Blad algemeen in China in trein?
A. Ja wel! de Thee is de gewoone drank der Chineezen, en deszelfs gebruik zeer oud.
V. Waarom zo algemeen daar in trein?
A. Gy moet hierin eene zonderlinge Goedheid van den Onderhouder en Regeerder der Waereld, die de tegenwoordige Natiën, ter bereikinge zyner heerlyke oogmerken, niet wil verdelgd hebben, erkennen. Hier was de vraag ‘wat zullen de Chineezen, een zo groot en uitgebreid Volk, drinken? De Wateren zyn door hun geheel Koningryk, wegens de gesteldheid van Lucht en Gronden, ongezond en onsmaakelyk.’ De Schepper, die tot 't verhelpen van dit kwaad, den Theeboom gegeeven hadt, leerde hun, deszelfs Bladeren af te plukken, in water te kooken, en het afkooksel te drinken. Loutere grilligheid voerde dan het gebruik van de Thee niet in. Men proefde daarop deezen drank: zyn smaak behaagde; de nadeelen van 't slegte Water zag men weggenoomen; en daarenboven begon men te gelooven, dat zy een voortreffelyk middel was, om het Bloed te zuiveren, de Zinnen te verlevendigen, de Slaaperigheid te verdryven, het Hoofd en de
| |
| |
Maag door haare zagt zamentrekkende kragt zeer te versterken, de Spysvertering te helpen, en de Doorwaasseming te bevorderen.
V. En deeze geroemde kragten hebben deeze verschroeide Bladeren, ook mogelyk by ons, in zo hooge achting gebragt?
A: Zo is het! De Europeaanen, die in dat Ryk kwamen, om handel te dryven, hoorden met verwondering het hoog gevoelen, dat de Chineezen van hunne Thee hadden, 't geen hun een buitenspoorig denkbeeld van dezelve deedt vormen. Allereerst, zo veel ik weet, bragten twee Engelsche Heeren dit Blad in Engeland, en in den jaare 1666 in ons Vaderland komende, schonken hunne Vrouwen, voor 't eerst, Thee aan onze Hollandsche Moeders. Die drank behaagde, en kwam dus in trein by Lieden van den eersten rang. Te Londen verkogt men toen het pond voor vierëndertig guldens. Dit gaf aanleiding, dat men daarna meer uit China haalde, en, den prys dus daalende, kwam deeze drank, eindelyk, in den jaare 1715, in een algemeen gebruik.
V. En hoe veele ponden van dit Oostersch Gewas haalt men thans uit China?
A. Niet evenveel alle jaaren, gelyk gy denken kunt: anders noch al eenige ponden.
| |
| |
V. En hoeveel wel?
A. Gy zult het naauwlyks gelooven: of zult gy dat wel, als ik U zeg, dat er jaaren zyn, waarin men agttien millioenen ponden Thee naar Europa heeft overgevoerd? En wanneer gy hier eens byvoegt, hoe veel de Chineezen zelve, by welken het een gewoone drank is, gebruiken, dan kunt gy oordeelen, welke verbaazende inkomsten er van ééne soort van Boomen voortkomen.
V. Welk een heerlyk profyt des Aardryks voor allen!
A. Dit voordeel zou noch grooter zyn, wanneer de Chineezen de beste niet hielden, de slegtste niet verzonden, en de verzonden niet vervalschten, mengende andere Bladeren daaronder, het geen, wyl alles verschrompeld is, niet gemerkt kan worden. Ook zyn zy, wegens dat oversterk vertier, nu min naauwkeurig geworden op de wyze van den grond wél te bereiden, en de Thee in te zamelen. Daarby moet men voegen, dat deeze Bladeren op de lange reizen veel van hun heilzaam zout verliezen: des het, deeze drie dingen in aanmerking genoomen zynde, eene onderneeming van belang zou zyn te beproeven, hoe men den Boom overal in Europa (hy sterft toch niet in
| |
| |
de Noordelyke streeken van China) best zou kunnen voortkweeken.
V. Ik merk genoeg hieruit, dat gy, in weerwil van dit alles, deezen Boom hoog acht.
A. Wanneer heeft het misbruik van eenig geschaapen ding het maatig gebruik doen veroordeeld worden? De Thee is onschuldig. De nadeelen, die er uit voortgekomen zyn, moet men niet op haare, maar op onze rekening stellen.
V. Hoe zo?
A. Het menigvuldig en ryklyk gebruik van de Thee in ons Vaderland, en byzonder de slappe treksels, die men, vooral onder de geringere menigte van ons Volk, daarvan gewoon is te gebruiken, maaken, dat de werking van het overvloedig Water, het geen men by die gelegenheid inslaat, in het algemeen veel meer in aanmerking moet komen, dan de kragt van de weinige Thee, welke daarop getrokken wordt. Immers de meerdere slapheid, tederheid, en vatbaarheid voor kwaalen, welke de Lichaamsgestellen van onze Eeuw meer eigen zyn dan die der voorigen, en welken zy schynen grootlyks te danken te hebben aan het algemeen geworden gebruik van Theedrinken, hangen meest geheel af van het
| |
| |
warm Water, en niet van de Thee zelve. Deeze Bladeren bezitten toch eene wrangagtige en zamentrekkende hoedanigheid, welke op zich zelve eer zou versterken dan verslappen: dan, het Water (welks eigenschap is, de vaste deelen slap, en de vogten waterig te maaken) ryklyk op de Theebladeren gegooten, en dus derzelver versterkend vermogen geknakt of meest weggenomen hebbende, kan zulks niet anders, by het langduurig inslorpen, dan de vaste Lichaamsdeelen te verzwakken.
V. En, desniettegenstaande, vindt deeze Drank zo veele Aanbidders!
A. Het geurige, dat in de goede Thee is, streelt de Liefhebbers op eene aangenaame wyze, en wekt eenigzins de geesten op: hierom behaagen ook de sterke Dranken - Ook brengt de zamentrekkende kragt der Thee, is zy niet te veel door het water gesnuikt, iets by tot versterking. Daaruit kunt gy afleiden, hoe het bykome, dat deeze Drank zo welkom is voor veele vermoeiden, verhitten en dorstigen - Hierby loopt dit vogt, in de koude, zagt, warm, en dus lieflyker in de maag; hoewel het minder dan Koffy of andere koude Dranken verwarmt - Arbeidende Lieden
| |
| |
van de beide Sexe zyn er ook sterker op gezet, om dat zy, daarvan minnaars zynde, eene min gezogte gelegenheid aantreffen, om een buitengewoon schoft-uurtje tot Theedrinken te krygen. - En zy, die Liefhebbers of Liefhebsters van veel praaten zyn, pleiten er niet minder voor, wyl ze dan, op eene geschikter wyze, tyd krygen, om zamen wat te kallen.
V. Uwe eerste Aanmerkingen zouden van zulken met genoegen, goedkeuring en lof gehoord worden; maar door de laatsten, vreeze ik, zult gy zo grooten wandank behaalen, als door uwe gezegden over de Schoothondjes by veele Juffers.
A. Het is niet ongewoon, algemeen te hooren vorderen, d de waarheid gezegd zal worden; doch het is even gemeen, dat men over de gehoorde waarheid zich misnoegd betoone. De beste diensten worden vaak zo vergolden! Dan, nimmer moet gy van zo laagen geest zyn, dat gy voor Volksdwaalingen, vooroordeelen, of kwaade gewoonten zwigten zoudt, of de Waarheid, ook in gewigtiger zaaken, verbergen, om uwen doolenden Naasten te behaagen. Dit eischt de Liefde niet; de Waarheid zelve vloekt het. Hoe zagt is het lyden, als men, uit genegenheid
| |
| |
voor deeze, verdraagen moet! Hoe gerust ons geweeten by het doen van onzen pligt!
V. Ik raag dan de Thee, sterk getrokken, wyl de slappe verzwakt, drinken; of, mogelyk, wilt gy my wat anders aanraaden?
A. Thee, te sterk getrokken, en te veel gebruikt, heeft iets schaadelyks voor de Zenuwen, en verwekt duizelingen; vooral zo de Theebladeren versch zyn. Er is egter geene reden, zo lang dit Voortbrengsel van China op den gewoonen prys blyft, om te dugten, dat het gemeene Volk de Thee te sterk zal zetten. De Aanzienlyken loopen hier, en mogelyk zyn sommigen onder hen er reeds toe vervallen, het meeste gevaar. Het al te slappe heeft reeds byna algemeen ongelukkig de overhand gekreegen, en doet, gelyk ik U zeide, zeer veel nadeels; doch door welk middel zal men dit te keer gaan? Hoe zal ik U en anderen den waaren middenweg, de plaats waar het al te sterke eindigt, en het al te slappe begint, in eenen Drank juist aanwyzen?
V. Ik heb er bygedaan ‘of mogelyk wilt gy my wat anders aanraaden’?
V. Waren wy, gelyk onze Voorouders, gebleeven by het Bier, eenen gezonden
| |
| |
en verre weg meer versterkenden Drank; zouden wy, gelyk zy, er wél by vaaren, vooral in een Land, daar de vogtige Lucht de vaste Lichaamsdeelen, Maag en Ingewanden reeds genoeg van derzelver sterkte en kragt doet verliezen: des het zeer kwalyk beraaden is, dit nadeel door een ryklyk drinken van een verzwakkend Vogt nog meer te vermeersteren, en dus den grond tot sleepende Ziekten te leggen. Mogt dan de Impost op het Bier verminderd of liever weggenomen, doch op de Thee ingevoerd worden! Dit middel zou meer by het Gemeen uitwerken, dan de gedurige raad van wélmeenende Geneesheeren.
V. Maar veelen, vooral onder de Vrouwen en Jufferen, heb ik dikmaals hooren zeggen, zy kunnen zich aan het Bier niet gewennen; dit valt, 's morgens, te koud op eene nugtere Maag!
A. En hoe hebben zich dan onze Voorouders er aan gewend?
V. Wil dat egter niet gaan, dat men dan enkel warm Water, 's morgens en 's namiddags, met Melk nuttige!
A. Welk eene onvoordeelige uitvlugt voor veelen zoekt gy hier op! - Ik heb U gezegd, dat de Thee, van eene goede soort zynde, het geen zy waarlyk altyd
| |
| |
niet is; dat zy maatig, niet te sterk, ook niet te slap gedronken, de verslappende kragt van het warm Water eenigzins verbetert: (deeze herhaaling zal nu aan de Liefhebberen deezes Dranks behaagen) doch weet nu ook, dat gy en allen zeer verkeerd te werk zult gaan, wanneer gy eene verzwakking van Maag en Zenuwen met reden vreezende, het drinken van louter warm Water met Melk, in stede van 't geduurig Theeslorpen, stelt. De te dugten verslapping moet immers van het warme Water voortkomen, en de voedende kragt van de weinige Melk is niet vermogend, om dat kwaad te verwinnen.
V. Dus ook al hiervan af te zien!.... Van geenen anderen warmen Drank mag er dan inkomen! .....
A. Ik geloof, dat ik U ras tot het koude Bier zou overhaalen; maar ik zie gy pleit dus ten genoegen van anderen, van .....! Laat ik dan iets bykomen, zo verre als het met hunne welvaart kan bestaan. Veele Vaderlandsche Planten, gelyk de eerenprys, (Veronica officinalis) de salie, (Savia officinalis) de veld-cypres (Teucrium chamaepitys) en anderen kunnen gewisselyk met voordeel voor de gezondheid van hun gebruikt worden:
| |
| |
het is tyd deeze nuttige Gewassen eens regt te doen, en de plaats der Thee voor hun in te ruimen. Maar de Geur en Smaak (dit moet ik er U By zeggen) die de Liefhebbers in de Thee vinden, en welken hen daaraan geketend houden, zyn tot hiertoe nergens elders gevonden, en zy zullen ze ook in de gepreezen Kruiden niet aantreffen. Dan, moet hier de voorkeur aan den Smaak, of aan de Gezondheid gegeeven worden? Laat zy dit beslissen: gy weet het.
V. Laat ons, terwyl zy hier mede bezig zyn, in China blyven. Groeit daar ook niet de kaneel?
A. Neen! dan moeten we naar Ceilon oversteeken, waar nieuwe Rykdommen, Wonderen der Scheppinge, zullen voorkomen, die ook ons en byna der geheele Waereld ten nutte zyn.
V. Waarin bestaan die?
A. In de Kaneel, die in deezen oord valt! 't Is een Boom, die deeze kostbaare Specery levert. Hy heeft eene Schors, die eerst groen is, en daarna verandert; een Blad, dat jong zynde, eene vuurkoleur heeft; doch, oud zynde, donker groen is; witte kleine Bloemen, die aan bosjes hangen, geevende eenen aangenaamen reuk, bykans als die
| |
| |
van de Lelien der dalen. De Vrucht, van gedaante als een Eikel, geeft, in water gekookt, eenen kostbaaren Olie, die bovenop dryft, en brandbaar is, van welken men, koud zynde, witte en harde kaarssen krygt, geevende eenen lieflyken reuk, doch die alleen door den Koning des Lands gebruikt worden.
V. Deeze Boom is dan zo, kostlyk?
A. Men zou, dien eerst ziende, nooit vermoeden, dat de Schepper iets van eene zo uitksteekende waarde aan deezen Boom gegeeven hadt. De buitenste Schors toch is oneffen en graauwagtig, niet bekoorlyk voor het oog: maar de waare schat zit er onder verborgen. Deeze heeft de wonderdoende Heer der Natuur door de eerste willen dekken en beveiligen. Wil men de buitenste Schors wegneemen, om de binnenste te krygen; dan neemt men de Lente waar, wanneer de sappen het overvloedigst zyn, en de scheiding daardoor gemakkelyk valt. Die afgetrokken hebbende, snydt men de tweede in riemen, en legt ze in de Zon te droogen: hierdoor rolt zij zich zelve op in die gedaante, waarin gy de Kaneel dikwils zult gezien hebben.
V. Hoe oud is de Boom, wanneer men hem dus ontkleedt?
| |
| |
A. Oude Boomen geeven Kaneel van eene slegte foort; doch de jongen van drie of vier jaaren de beste.
V. En moet niet deeze overnuttige Boom, by de berooving van zynen bast, sterven?
A. 't Is Waar, hy overleeft niet deeze geoorloofde plondering: dan, de Schepper, die ons deeze vryheid vergunde, heeft gezorgd, dat de Wortel niet sterft, maar telkens nieuwe Takken uitwerpt: anders kan men van Zaaden nieuwe Boomen winnen. En leveren zy Kaneel, of de tweede Schors, die, gedroogd zynde, dun, glad, ligt te breeken, geel naar het roode hellende, welriekend, en scherp doch aangenaam van smaak is; dan noemt men ze zeer goed: doch die, buiten deeze hoedanigheden, lang van stok en klein van stuk is, moet gy, als de beste, verkiezen. De Konst heeft geleerd er eenen uitmuntenden Olie uit te trekken, die oulings reeds bekend was, zynde een inmengsel van den Olie der heilige zalvinge. Exod. XXX. 23, 25.
V. Van deeze zal men ons, denk ik, geen agttien millioenen ponden, gelyk van de Thee, jaarlyks kunnen leveren.
A. Is het niet zeer veel, is het niet genoeg, wanneer Indie tweemaal honderd
| |
| |
duizend ponden jaarslyks gebruikt, en eens zo veel, dat is, viermaal honderd duizend ponden, alle jaaren, aan ons overlaat; indien één pond alhier agt of negen guldens kost, en dus viermaal honderd duizend ponden, omtrent drie en een half millioen guldens waardig zyn; indien deeze Specery eenen zo heerlyken smaak onzen Geregten byzet; indien ze eene zo ongemeene versterkende kragt bezit, en dus byna van een onontbeerlyk gebruik, vooral by zwaare ontlastingen, in de Geneeskunde is; indien de Oosterlingen, die het aangenaame met het nuttige vereenigden, er oudtyds lieflyke Reukwerken van maakten, en dit noch doen. Ik heb zo sprak de woelagtige Ondeugd, die het goede ten kwaade misbruikte, myn leger met myrrhe, aloe en kaneel welriekende gemaakt. Spr. VII. 17. Doch is deeze Specery een Zinnebeeld van de heerlyke Afstammelingen der Kerke volgens dat getuigenis: Uwe scheuten zyn een paradys van Kaneel Hoogl. IV. 13, 14. dan is een edeler oogmerk in deezen, dan in den voorigen Tekst, waar de verleiding zich deedt hooren, bedoeld - eindelyk, indien de even genoemde hoedanigheden van de Kaneel zo overheerlyk zyn, moeten we dan niet verzet staan over eene Almagt en Wys- | |
| |
heid, die deeze Schors met die kragten voorzag; over eene Goedheid, die ze, hoewel op een afgelegen Eiland alleenlyk groeiende, ten nutte der heele Waereld bestelde, en heden in alle handen doet komen?
V. Een Land dat maar één zodanig Voortbrengsel heeft, is dan geenszins buiten de Godlyke Zorgen geslooten.
A. Daar dit niet te weerspreeken is, laat ons, hoewel Ceilon ook door andere dingen beroemd is, volgens uw Plan verder oversteeken naar andere Eilanden van Indie, naar de Molukkes, met naame Ambon, Orno, Anemo en Nasselau, waar een andere Boom ons leeren zal, wat de Schepper vermag, en wat hy wilde doen ten beste zyner redelyke Schepselen.
V. En die, die is? Zeg het my ras.
A. Het is de kruidnagelboom, die aan andere dorstende Boomen eenen vogtigen grond overlaat, en zelf aldaar in eene heete, drooge en verschroeide aarde zo wel wil tieren, dat men dien elders niet gelukkig heeft kunnen voortkweeken, ten minsten niet tot die volkomenheid, als men ze op deeze Eilanden ziet wassen.
V. Eén kort woord, bidde ik U, ter beschryving van deezen Boom!
| |
| |
A. Hy verdient onder de fraaiste Boomen geteld te worden, gelykende in loof en kroon zeer wel eenen Laurierboom, doch in grootte eenen Beukeboom te zyn, hebbende zyne schoone uitgebreide Takken eene piramidaale gedaante. Zyn Hout is hard; de Takken taai; de Bladeren als die van eenen Laurier, doch met langer steelen, effen aan de kanten, geelagtig aan de onder- en hoog groen aan de bovenzyde, zo glanzig, als of ze vernist waren.
V. Iets meer van hem!
A. In May komen zyne jonge Bladeren, roodagtig of ligt bruin, te voorschyn, en kort daarna, aan de einden, der dunne takjes, geheele trossen van witte Bloemknoppen, die vervolgens de gedaante van Nagelen krygen, waarom de Vrucht, naar dezelve, nagelen, of kruidnagelen geheeten werdt. Men moet deeze niet houden voor het onderste der Vrucht; want ze zyn de Kelk met het ingeslooten Zaad. Zo dra zy roodagtig geworden zyn, 't welk het teken van rypheid is, schudt, of slaat men de Takjes des Booms, en vangt de Nagelen op een daaronder gehouden kleed, waarna men ze in de Zon te droogen legt.
V. Hoe veel haalt men er wel van in?
| |
| |
A. Indien men honderd en vyftig duizend ponden ten gebruike voor Indie, en driemaal honderd en vyftig duizend ponden, min of meer, ten dienste van Europa, schudt van vyfmaal honderd duizend Boomen; en indien elk pond in ons Vaderland ruim drie en een halve gulden kost; dan, dunkt my, is deeze Oogst, die ruim een millioen en zevenmaal honderd en vyftig duizend guldens bedraagt, geene beuzeling voor onze Oost-Indische Compagnie, welke deezen handel alleen dryft.
V. Zyn ze van zo hoogen prys, dan moeten ze tot veelerleie gebruiken dienen, en worden mogelyk wél bewaard?
A. Ongetwyfeld! Men berekent, dat er, uit dien hoofde, altoos vier millioenen ponden in Europa, en twee millioenen in Indie in voorraad bewaard worden, uit vreeze, dat een slegte Oogst, of het verongelukken van Schepen, dan wel eene beschadiging op de reize een gebrek mogt veroorzaaken. Men kan egter niet wel zeggen, dat ze van eene ongemeene nuttigheid in de Geneeskunde zyn; maar moeten juist alle Speceryen dezelfde geneezende kragten hebben? Is het niet genoeg, wanneer wy, of de Inwooners van Indie, die, wegens de hette, zo veel te lyden hebben, eene andere Spe- | |
| |
cery bezitten, welke het Hoofd, het Hart, en de Maag versterkt; welke de slymige vogten ontbindt, en ze dus in betere beweging brengt; welke, maar een weinig in Geregten gemengd, der Spyze eenen lieflyken geur geeft; welke den Wyn, sterke Dranken en Reukwerken, zo noodig tot versterking van zweetende en verslappende Lichaamen, veel aangenaamheids byzet; welke eenen Olie levert, die allerheetst, en veel in gebruik is; en eindelyk, welke, wegens haare verwarmende kragt, zo zeer aan de Bewooneren van koude Landen ten nutte strekt? - Zeg my nu, is hier de scheppende, onderhoudende en weldoende Magt van God minder dan in andere Boomen te leezen?
V. Allen zyn my, mag ik vrylyk spreeken, noch niet opgenoemd.
A. Ik zal dan anderen laaten volgen; doch nu eerst aan den muskaatboom, eigenlyk groeiende op de zes kleine Bandasche Eilanden, gedenken. Leer hem kennen; hy verdient toch uwe aandagt. Wanneer gy daar zoudt zien eenen Boom zo hoog als onze Peereboomen; een zagt Hout; eene aschkoleurige Schors; taaie buigzaame Takken; groene gladde Bladeren, twee aan twee op denzelfden steel;
| |
| |
geevende, gewreeven zynde, eenen aangenaamen reuk; Bloemen, gelyk die van onzen Kersseboom; eene Vrucht van koleur als onze Abrikoos, en zo groot als een Ei; eene dikke buitenschors gelyk aan die onzer Nooten; derzelver opengaan by het rypen, en het vertoonen van eene Vrucht, in een vlies beslooten: zoudt dan wel gelooven, den Muskaatboom, en de Muskaatnoot zelve, in haare Foeli omvat, te zien? - Zo dra men dit verneemt, vallen de Indiaanen aan 't werk; want anders verdroogt de Foeli, en de Noot verliest haaren Olie. Zyn er onder de rypen eenige onrypen, men legt deezen in azyn of suiker, en zy smaaken dan zo wél, als zy eene Lichaamszuiverende kragt hebben - Na eenige Maanden komt aan de tyd deezer kostbaare inzameling. De buitenste Schors rukt men er af: de Foeli, daarop volgende, neemt men ook weg, en legt ze in de Zon te droogen: de Nooten spreidt men op horden uit, en een arbeid van zes weeken doet ze droogen by een zagt vuur, ten dien einde in hutten gestookt. Hierop werpt men ze in Kalkwater, om te beletten, dat er Wormen in groeien.
V. En hoe veel, of waartoe zamelt men ze in?
| |
| |
A. Als Indie honderd duizend ponden Nooten, en tien duizend ponden Foeli; als Europa tweemaal honderd en vyftig duizend ponden van de eersten, en honderd duizend ponden van de laatste noodig heeft; dan is waarlyk ook deeze Oogst niet te veragten: en zo één pond Nooten alhier vier guldens, kost, en zo veel Foeli zeven guldens dan zyn deeze inkomsten wel tien duizendmaal der moeite waardig - Noch meer, zo de Schepper aan deeze Vrucht de hoedanigheid gegeeven heeft van aangenaam, voor den smaak te zyn, de spysverteering te bevorderen, de winden te breeken, de ingewanden te versterken, den olie in hoofd- en maagpleisters te mengen; dan kunt gy ze met geen versmaadend oog aanzien, of deeze Vrucht nutteloos noemen.
V. Welke Boom zal nu volgen?
A. Is 't ongeschikt, als de peperboom hier eene beurt krygt? Hy groeit op verscheiden' plaatzen in Indie, doch de beste op de Kust van Malabar. Niet gezaaid maar geplant zynde, schiet hy, als een Heestergewas, eenen zwakken stam, welken men moet ondersteunen. Het Hout heeft knoppen, gelyk onze Wynstok: de Bladeren zyn sterk van reuk en scherp van smaak: na drie jaaren
| |
| |
geeft hy eerst vrucht. Uit de knoppen, der Bloemen, die wit zyn, komen soms in het midden, in anderen, aan 't einde der Takken, kleine Beziën, gelyk aan die van onze Kruisbesseboomen. Elk deezer bevat twintig tot dertig Peperkorrels. Geplukt zynde, worden ze zeven of agt dagen aan de Zon bloot gesteld; en dan wordt de Vrucht, eerst groen en daarna rood, van haar vlies beroofd, hebbende nu eene gryze koleur, zo als ze tot ons komt. De grootste, zwaarste, en minst verschrompelde is de beste.
V. Hoe veel draagt zulk een Boompje?
A. In de drie eerste jaaren, na dat het Boompje heeft beginnen te draagen, zyn er, die jaarlyks, zes of zeven ponden Peper voortbrengen: daarna wordt de vruchtbaarheid langzaamer hand minder, en houdt, eindelyk, in het twaalfde jaar op. De menigte derzelven brengt noch al een aanzienlyk getal ponden op: raad eens, maar raad veel.
V. Een millioen ponden!
A. Een millioen ponden! zeg tien millioenen ponden, dan zyt gy zeker niet ver van de waarheid. En indien één Pond Peper alhier veertien stuivers kost; hoeveel zullen dan niet tien millioenen waardig zyn? Reken dat eens na. Zy
| |
| |
zullen bedraagen zeven millioenen Guldens. Ik behoef U, aangaande de pryzen van alle Speceryen, niet te zeggen, dat zy dikwerf klimmen en daalen, en dus niet bestendig zyn. Den tegenwoordigen prys heb ik U alleen opgegeeven.
V. Zo veel, zo verbaazend veel! waartoe dat?
A. De alwyse Schepper heeft dit Heestergewas eene groote vruchtbaarheid willen geeven, om dat het der heele Waereld zo zeer te staade zou komen. Wegens deszelfs heeten aart laaten de Geneesheeren het maatig gebruik alleen over aan de Keuken tot toebereiding der Spyzen, en ter bewaaringe van duizend dingen tegens de verrotting. Wy behoorden er hierom veel van te hebben. Mist intusschen de Peper de lieflykheid van de Kaneel; zy bezit daarentegen de andere gezegde eigenschap en gebruik. Ook in de Speceryen ziet gy dus den ouden regel: Eenvormigheid en Verscheidenheid. De Theeboom is geen Kaneelboom; deeze geen Kruidnagel- of Muskaatboom; Foeli is geen Peper. Elk is onderscheiden. Allen zyn kostbaare toegiften van den Hemelschen Vader by de noodzaakelyke Spyzen, om dezelven te veraangenaamen, en smaakelyker voor veelen te maaken; of liever
| |
| |
om in krankheden ter geneezinge te dienen, om ongesteldheden te verhelpen, of iets tegens de verrotting te bewaaren. Agt geheele Peperkorrels, nugteren genoomen, zyn immers een uitneemend middel, om de taaie schaadelyke maagslym te ontbinden, haar de kragt terug te geeven, en den eetlust te herstellen. Toen de nieuwsgierige Koningin van scheba den wysen salomo een bezoek gaf, en met geschenken vereerde (draagende haare Kemelen Speceryen. 1 Kon. X. 2) zou daaronder geen Kaneel, Kruidnagelen, Nooten, Foeli en Peper geweest zyn? Mogt niet de verëering eener Oostersche Vorstin aan eenen Monarch, in wiens Land deeze Voortbrengselen niet groeiden, daarin bestaan? Zouden ze niet verder de oogen van den schranderen Vorst geopend hebben, om dergelyke goederen met zyne Schepen van Tarsis en Ophir, waarschynlyk Havens van Indie en Africa, te haalen, om dus den Koophandel aan zyn Volk smaakelyk te maaken, en in zyn Land in te voeren?
V. Uit dit alles begryp ik, dat Speceryen voor Indie onontbeerlyk, dat ze ook voor ons zeer heilzaam zyn.
A. Hiervan moet ik U al wederom iets, te vooren opzettelyk agtergehouden, nu
| |
| |
ten slotte zeggen, 't geen U, die de waarheid mint, bevallig, maar mogelyk anderen niet aangenaam zal weezen. Weet dan, dat alle Speceryen fyne vlugge olien, en zoutdeelen bevatten, van welken haare verwarmende kragt voornaamelyk afhangt. Zy allen prikkelen en verhitten, en zyn, uit dien hoofde, in 't algemeen aan te merken, of als Geneesmiddelen, of als prikkelen voor het gehemelte, om aangenaamheid aan de Spyzen by te zetten, en den eetlust op te wekken. In beiderleie opzigten kan dan een Mensch, volkomen gezond zynde, dezelven best ontbeeren. Jonge Lieden, en allen, die van eene bloedryke en heftige gesteldheid zyn, doen altoos best zich er niet aan te gewennen; want, daaraan vast zynde, worden de Speceryen voor hun een noodwendig inmengsel in de Spyzen, zo wél tot eene betere verteering derzelven, als tot opwakkering van den eetlust: maar in dit geval maaken zy daarentegen, door overtollige prikkels, de vogten scherp, en zy verhaasten den ouderdom, die evenwel anders vroeger by hun komt, dan hun veeltyds lief is. Bezie de Landlieden, die geene warme slappe Thee ryklyk inzwelgen, en geene Speceryen, mogelyk zelfs niet by naame
| |
| |
kennen; hoe wél verteeren hunne Maagen; welk eene graagte toonen zy in het eeten; hoe gezond leeven zy! Alleen in ziekte worden zy hun toegediend, en zy weeten het veeltyds niet.
V. Maar zo kan het nu niet langer met ons gaan, wilt gy zeggen, wyl alles veranderd is?
A. Ware door de verandering alles ook verbeterd! 't Zou zo zyn, als ik zegge, indien de eenvoudige natuurlyke Levenswys was gebleeven op dien gelukkigen voet: maar nu men daarvan te zeer is afgeweeken, om eensklaps geheel tot dezelve terug te keeren; nu men zyne Vezelen door eene weeke Leefwyze en veelvuldige Overdaad verslapt; en nu men zyne vogten als verschaald heeft, kan men in de Speceryen een nuttig behulpmiddel daartegen vinden; gelyk zy vooral van een zodanig vermogen en heil zyn voor de Inwooneren van die warme Luchtstreeken, waar de Speceryen groeien. Warmte verslapt toch en ontzenuwt eenigzins de dierlyke Lichaamen; zy brengt daarop werkeloosheid voort, en zet, wegens de ryklyke uitwaasseming, den Mensch aldaar aan, tot veelvuldiger drinken. Dit alles maakt logheid en slapheid in het gestél, en brengt voort eene flaauwheid in den loop
| |
| |
der vogten, 't geen het behulp der Speceryen meest van allen schynt noodig te maaken voor die heete Gewesten, in welken, om de gezegde reden' het leven der Menschen doorgaans ook van merkelyk korteren duur is, dan in de koude Landen, als men zich daar door onmaatigheid niet moedwillig bederft.
V. Trek nu, ten mynen nutte, al wat gy my van de kragten deezer Speceryen gezegd hebt, in één woord byéén: zeg het my kort, op dat ik het des te beter in myn geheugen bewaare.
A. Ik zou de kaneel en peper byna voor de algemeen nuttigsten houden. De laatste, gelyk ik U zeide, spaarzaam gebruikt, helpt slappe Maagen zeer wél in 't verteeren, en min vlug of olieagtig zynde dan de muskaatnooten, foeli, en nagelen, zet zy het Bloed door het geheele gestel niet zo sterk aan, als deezen. De kaneel voegt, by eenen edelen opwekkenden geur en smaak, de uitmuntende kragt van versterking, meer dan eenige andere Specery, verspreidende zich door het geheele Lichaam, en schynt byzonder voor de tedere Sexe en verslapte gestéllen, die wat verwarming veelen kunnen, als geschaapen te zyn.
| |
| |
V. Gy hebt van 's Scheba's Koningin en van salomo spreekende, myne gedachten uit Indie naar Kana geleid.
A. Laat ons dan, in deszelfs buurt, in Arabie één oogenblik vertoeven. Een andere Boom, wyd verschillende van alle voorigen, moet hier bezigtigd worden.
V. Welke?
A. De zo beroemde koffyboom, oorspronglyk, meent men, uit Opper-Ethiopie, sints onheuglyke tyden daar bekend, daarna in Arabie, zo hy er niet reeds was, overgebragt. Een voornaam Arabier, chadely geheeten, gebruikte het allereerst, volgens het overgebleeven berigt, een Afkooksel van de Vrucht deezes Booms, om van zyne aanhoudende slaaperigheid geneezen te worden, wyl ze hem belette, 's nagts, zyne Bedestonden behoorlyk waar te neemen. Hy deedt dit met vrucht, en anderen, dit ziende, volgden hem, oordeelende, dat deeze Drank het bloed door eene zagte beweging zuiverde, de loomheid verdreef, en den geest vervrolykte: die geenen zelfs, welken niet behoefden te waaken, begonnen er toen zich van te bedienen. Van de Oevers de Roode Zee bragt men daarop de Koffy over naar Medina en Mecca, en vervolgens verspreidde men dezelve door alle de Ma- | |
| |
homedaansche Landen. In Persie en Turkye rigtte men Koffyhuizen op. Dan, toen een Groot-Visir, in 't midden der voorige Eeuw bevondt, dat men te Constantinopolen dezelven zo sterk bezogt, zelfs sommigen er als in woonden, en de misnoegden over de Regeringswyze er al te vry in spraken, roeide hy ze uit. Nu verkoopt men daar dien drank op de openbaare straat, en men drinkt dien ten minsten tweemaal daags in huis. Dan, het geen vreemd is, toen men in de laatst genoemde Stad de Koffyhuizen sloot, werden ze, in den jaare 1652, te Londen geopend en ingevoerd, en alle de Natien van Europa, daarin smaak vindende; hebben ze vervolgens ook opgerigt, by welken ze noch stand houden.
V. Waarom hebben niet de Volken Van Europa, die de Vrucht deezes Booms zo sterk toonden te beminnen, denzelven in hunne Landen geplant?
A. De Europeaanen zagen wel met jaloersche oogen, dat de Koffyboomen in Arabie eene uitgestrektheid van vyftig mylen Lands in de lengte, en vyftien of twintig in de breedte besloegen; dat twaalf millioenen Menschen hunnen hoogsten lust in het drinken van Koffy vonden; en dat de jaarlyksche groote uit- | |
| |
voer, die men thans noch op ruim twaalf millioenen ponden rekent, geene kleine winsten gaven: doch zy zagen geene kans, om Koffy-Plantaadien aan te leggen. Zy wendden wel alle moeite aan, om de Vrucht, in den grond gezet, te doen uitbotten; maar dit mislukte altyd, waardoor men in de gedachten viel, dat de Arabiers de Koffyboonen in kookend water stortten, of in eenen oven droogden, voor dat zy ze verkogten, om voor altoos in het bezit van eenen Koophandel te blyven, die hunnen geheelen rykdom uitmaakte.
V. En hoe liep dit af?
A. Men werdt van die dwaling niet verlost, dan toen de Hollanders, dezelfde Hollanders, die Spanje en andere Volken gewekt hebben uit eene soort van verdoofdheid; die de markt van alles hebben gezet; en die het vertier van Levensmiddelen, Koopmanschappen, Geld, Bevolking, Akkerbouw en alle soorten van nyverheid hebben veroorzaakt - Van die dwaaling, zeg ik, werdt men niet verlost, dan toen de Hollanders den Koffyboom van Batavia naar Suriname bragten, waar hy, zynde niet zeer teer, als hy in een warm Gewest staat, en, zelfs in magere gronden wél voort wil,
| |
| |
steeds zonder veel moeite tot heden toe wordt aangekweekt. Op regels in uitgestrekte velden, gelyk onze Kersseboomen in 't Sticht van Utrecht en in Gelderland, geplant, begint hy, op het derde jaar, de moeite der oppassing te betaalen: met het vyfde is hy in eenen staat van volkoomen' vruchtbaarheid, en blyft daarin voortgaan; doch op zyn dertigste jaar vergaat hy.
V. Leer my den Boom zelve nader kennen.
A. Hy zou groeien van vyftien tot twintig voeten hoog, en dan eene piramide van een aangenaam gezigt maaken; doch het plukken der vrucht dan te moeilyk vallende, berooft men hem van zynen top, en laat hem maar zes of zeven voeten opschieten. Zyne Takken zyn buigzaam overdekt met eene dunne witagtige Schors. De Stam is over 't kruis vyf of zes duimen dik. De Bladeren staan tegen over elkander, twee aan twee geschikt, zo dat twee aan den eenen en zo veele aan den anderen kant een kruis uitmaaken. Zy gelyken die van den gemeenen Laurierboom, van onder bleek en zonder reuk. Vier of vyf Bloemen, zynde wit, soms bleekrood en riekende, spruiten uit de oxels der Blade- | |
| |
ren, bestaande uit één stuk, hebbende de gedaante van eenen tregter. De Vrucht is zo groot als een kleine Kers: doch haar vleesch is week, bleek, en van eenen laffen smaak; gedroogd zynde een weinig scherp, en onaangenaam in den mond; dienende tot eenen bast voor twee Boonen, die het Zaad uitmaaken. Dit is de vermaarde Koffyboom, welken men zo lang en met zo veele moeite den Arabieren zogt afhandig te maaken.
V. Onze Colonien meen ik, teelen denzelven nu in zeer grooten overvloed, en hy geeft veele inkomsten.
A. Ja! doch de Arabische wordt voor eene beter soort gehouden dan de Surinaamsche. Eén Boom van vyf of zes jaaren geeft tien ponden Boonen, die, na aftrek van vleesch en bast, vyf ponden weegen, dat weinig is; doch hy draagt tweemaal in elk jaar, wordende in May en Juny, en daarna in October en November ingezameld.
V. Hoe geschiedt dit?
A. Men heeft in eene Loots eenen Breekmolen, die den Bast der Boonen wegneemt. Zo dra dit geschied is, laat men ze éénen nagt in water weeken, en men wascht ze daarop af, om ze zuiver te hebben. Vervolgens brengt men
| |
| |
ze op eene Drogery, dat is, voor elke Loots heeft men twee, of één Vierkant, van veertig of vyftig voeten, gemetzeld Van steen, waarop ze by droog weder worden uitgespreid. Begint het te regenen, dan haalt men ze op hoopen, en bedekt die met gewast linnen. Zo dra de Boonen dus droog geworden zyn, of zodanig schynen, stort men ze in schuifbakken, die in de Loots gemaakt zyn, doch naar buiten uitgehaald worden, om ze daarin noch meer te droogen. Als dit Werk verrigt is, draagt men ze op de Zolders der luchtige Loots, alle dagen dezelven omkeerende, om niet te broeien, en noch verder droog te laaten worden. En, eindelyk, haalt men ze noch eens van de Zolders, en stort ze, op nieuw, in de Schuifbakken, dezelven daarin drie dagen laatende, om den uitersten trap van droogte te krygen.
V. En dan is alles afgedaan?
A. Neen! Nu komt er noch een ander Werk aan. Men stort ze hierop in vyzels, en stamt ze, om derzelver laatste witte vliesjes of bast, die de twee Boonen bedekt, los te maaken, en, los zynde, laat men die door het wannen in eenen Waaimolen weg stuiven. Na de wanning zondert men de gebrooken
| |
| |
van de geheele Boonen af, dewyl er door het stampen altyd eenigen breeken: en dan gaan de heele Boonen, op nieuw, weer in de Schuifbakken, om noch éénen dag te droogen; waarna men ze in linnen zakken stort, of in vaten kuipt, om naar Europa verzonden te worden.
V. Welk een arbeid!
A. Gewis, veel arbeids kost deeze Inzameling, die soms twee Maanden of langer duurt; doch naauwlyks stort er een Kristen by één droppel zweets; Slaaven voeren alles uit. Er zyn jaaren, dat men alleen uit onze Colonien, min of meer, veertien millionen ponden Koffy haalt, en dit verzoet allen arbeid.
V. Naauwlyks stort een Kristen één droppel zweets by de inzameling, zegt gy, om dat alles door Slaaven wordt gedaan! Wat denkt gy hiervan?
A. Hadt ik gedacht, dat gy rny deeze laatste vraag gedaan zoudt hebben, hadt ik van den droppel zweets, die geen Kristen daarby stort, ook van de Slaaven, mogelyk gezweegen.
V. Waarom?
A. Om dat myn Hart aan de millioenen handen, die deezen langduurigen arbeid verrigten, niet kan denken zonder diep te verzugten! De Weelde der Wae- | |
| |
reld is er oorzaak van - Een der grootste geleerde Mannen onzer Eeuw heeft niet kunnen besluiten, het Geschil over de Slaaverny in goeden ernst te behandelen. Is zy niet onbetwistbaar hard? De Historie zegt ons vaak, hoe veel monsters dezelve ondraaglyk, en zich zelven daar door den naam van Menschen onwaardig gemaakt hebben Dan, het is aan den anderen kant zeker, dat mag het den Slaaven in onze Colonien gebeuren, mededogende, braave en verstandige Bestierders te hebben, die de edele les kennen: alle dingen, die gy wilt, dat U de menschen zouden doen; doet gy hen alzo: mogen zy zulken aantreffen, die hun het Evangelie voorstellen, zulken die weeten, dat het Kristendom de beste Menschen maakt: voorzeker, dan zullen zy het in de Surinaamsche Slaaverny oneindig beter hebben, dan in de Afgodische Africaansche Vryheid.
V. Gy zeide: de Weelde der Waereld is er oorzaak van: hoe verstaa ik dit?
A. Europa is, van tyd tot tyd, door het misbruik van den Koophandel, in eenen staat geraakt, waarin de wyde begeerten der Bewooneren niet ligt verzaadigd kunnen worden. De Weelde wil thans
| |
| |
veel, zy wil zeer veel van alles hebben, en dit is oorzaak, dat men, waar veel verslonden wordt, bykans niet genoeg kan aanbrengen. Van hoe veele dingen, die men ligtlyk missen kan, doch nu niet missen wil, zou men afstand kunnen doen, indien de gewoonte dezelven voor ons niet zo waardig hadt doen worden. Men moet dan zo veele millioenen ponden Koffy, Thee enz. hebben, en onze Voorouders leefden niet min gelukkig zonder dezelven. Weet dit: die geleerd heeft, gelyk zy, minder te behoeven, is met dezelfde bezittingen ryker dan een ander, die veel noodig heeft, hoewel hy het krygen kan. Alle jaaren haalt men zestig duizend Slaaven uit Africa, alleenlyk, om dat Europa, thans meer dan voorheen, van alles moet hebben, voor 't welk zy moeten werken: dan, naar gelange men Africa, op die wyze, van Menschen berooft, wint het thans niet aan in Volk: des ik U voorspellen mag, dat het eens van Slaaven zal worden uitgeput, en dus de arbeid in America zal kwynen, of ophouden, in welk geval Europa, vindt het geenen uitweg, tot de beteugeling der ingevoerde Weelde zal moeten overgaan.
V. Moet ik dan besluiten, dat de Kof- | |
| |
fy niet gegeeven is ten nutte der Menschen; dat men ze niet moge gebruiken; dat de Schepper dezelve wel hadt mogen agterlaaten?
A. Dit besluit uit myne Aanmerkingen te trekken, zou zeer onwettig zyn. Hadden wy geenen anderen drank, men mogt millioenen ponden uit America verlangen. De Schepper gaf gewis deezen nuttigen Boom ten onzen gebruike, maar niet, om nu door denzelven de Weelde zo sterk te voeden.
V. Gy zult dan over het Koffydrinken hetzelfde vonnis vellen, als gy over het Theedrinken gedaan hebt?
A. Dit zal weinig verschillen! Dan, om veele dingen daarvan niet te herhaalen, zal ik U met één woord alleen zeggen, dat slappe Koffy, zo wél als zulke Thee, ryklyk gedronken, en dus verlooren hebbende haare goede eigenschappen, ons Lichaam verzwakt; dat goede Koffy, niet te slap getrokken en spaarzaam genuttigd, zekerlyk niet ondienstig is voor de Maag en de Ingewanden, byzonder voor die van tedere, beweeglyke en winderige gestéllen zyn, of welken zich aan het koud drinken van Bier, Water en Wyn niet kunnen gewennen; dat zodanige Koffy ook eenigzins verwarmt: maar
| |
| |
zy zet dan het Bloed aan, en weert den slaap af - Zie daar haare Deugden en Gebreken, haar Nut en Nadeel. Maak nu zelf de rekening op. Kan ik ze U, een jong Mensch, wiens Bloed levendig genoeg is, in goeden gemoede aanpryzen? Is het bedagtzaam gehandeld, dezelve 's avonds na het eeten te drinken, om den vaak te verdryven, als men slaapen wil en slaapen moet? Zeg dit aan duizend onkundige Vaderlanderen, die ze in die uuren drinken.
V. Geef hun iets anders in plaats van Koffy, welke gy hun ontneemen wilt.
A. Ik wil er hun niet geheel van berooven! Immers heb ik de goede Koffy Voor sommige gestéllen niet gebrandmerkt. Gy moet derhalven dit wél verstaan, op dat ik geen tweeden wandank by hen behaale - Niettemin geloove ik, dat men al het nut der Koffy uit sommige inlandsche Voortbrengselen zou kunnen haalen.
V. Uit sommige inlandsche Voortbrengselen?
A. Ja! Laat ik my nu alleen maar beroepen op den cichoreywortel, (Cichorium Intybus) welke, voorzigtig door ons gedroogd en zagt geroost zynde, zich laat
| |
| |
trekken, even als de Koffy, en dan eenen voor veelen gezonder en vooral eenen niet min smaakelyken Drank levert. In Duitschland, zo ik het wél heb, in Brunswyk is hiervan, vóór eenige jaaren, eene Fabriek opgeregt, en, kort na dien tyd, is deeze cichorey-koffy in Groningen (ik zegge dit tot lof deezer Stad) in een zeer algemeen gebruik gekomen, en tot heden daarin gebleeven. Geen wonder! de Cichorey heeft een natuurlyk zagt en gezond bitter in zich, dat geenszins onaangenaam is: dit deelt zich mede aan het treksel, en zet er aan by eene hartelykheid, welke de Koffyboonen alleen door het sterk branden kunnen krygen; doch juist daarom zyn de laatsten zekerlyk ongezonder.
V. Maar éénen Wortel noemt gy dus tot eene nieuwe Koffy in stede der oude: doch drie Planten hebt gy my aangeweezen tot eenen Drank in plaats van de Thee!
A. Ik begryp U. Gy wilt er meer hebben! - Als ik beschouw de millioenen paardebloemen, (Leontodon taraxacum) die in ons Land groeien, welker nut de duizendste Man niet bezeft, valt my in deeze bedenking, waarom heeft de Schepper dezelven in zulk een
| |
| |
groot aantal gegeeven? Zou hier geene reden voor zyn? Is dit door een blind geval geschied? Men hebbe een afgryzen van deeze laatste gedachte! Die Planten dienen wel vaak in de Geneeskunde, ook ter spyze; doch dit klein gebruik kan niet opweegen tegen die menigte, die onaangeroerd blyft staan. Wat dan? Zy zyn ongetwyfeld gegeeven, om tot meer nuttigheden te dienen. Daar dan derzelver Wortel een allerheilzaamst bitteragtig Sap by zich heeft, zou deeze ten zelfden gebruike kunnen dienen - Lust het U, deeze gezonde nieuwe inlandsche Koffy voor U te laaten bereiden, vermeng eerst een derde deel, of de helft met de gewoone Koffy, laat het zaamen trekken, en beproef dan, of gy er U niet uitneemend wél by zult bevinden.
V. Van welken Boom zullen wy nu handelen?
A. Wy zyn ongevoelig uit het Oosten in het Westen geraakt; dat wy er dan noch een wyle tyds vertoeven, om aan uw gemaakt bestek te voldoen! Laat ons dan overgaan tot het suikerriet. Aan ons Vaderland zyn vyf soorten van Riet geschonken; doch het gemelde, van een geheel anderen aart zynde, alleen aan de drie andere Waereld-Gewesten, zo egter, dat
| |
| |
ook dit Profyt des Aardryks voor allen, en dus ook voor ons is.
V. Zeg my er ten minsten zo veel van, als van de Thee en de Koffy.
A. Voorzeker, als men let, welken grooten Tak van Koophandel de Suiker uitmaakt; van hoe groote voordeelen dezelve is; ook hoe wonderbaar dit nuttig Vogt in eene Plant, in een Riet gelegd is, en door kooken er wordt uit gehaald, zal men hetzelve verre boven de Koffy en de Thee moeten stellen, en de gunst des Almagtigen in dit geschenk, aan zyne Waereld gegeeven, dankbaarlyk behooren te erkennen.
V. Hoe groeit het dan?
A. Het Suikerriet, lang in Asia en Africa gekweekt, in het midden der XII. Eeuw in Sicilie gekomen, van daar naar Spanje, en vervolgens naar Madera, en van deeze plaats naar America gebragt, schiet veele harde, houtagtige, en knoestige Halmen, zelden langer dan zes voeten, naauwlyks zo dik als een vinger; groeiende deeze Plant agt of negen voeten hoog, ter dikte van twee tot vier duimen; jong zynde vol knoesten, die naar maate van den opgroei verdwynen. Uit het uiterste komen de Bladeren, en uit deezen eene steng, die
| |
| |
aan den top eene Bloem, als een Vederbos, draagt, van koleur als zilver.
V. Hoe plant men dit Riet?
A. Na dat een plek gronds wél gezuiverd, omgespit, en in vierkanten van tagtig tot honderd schreeden verdeeld is, neemt men het Regensaisoen waar, en zet stukken, van eene Rietplant gesneeden, een weinig beneden de plaats, daar de Bladeren uitbotten, op regels in de aarde, steekende het boveneinde maar drie duimen uit boven den grond. Zes dagen na deeze planting, spruiten deeze stukken reeds uit, en ras daarna volgen de Blaadjes en Loten, waarna men vlytig begint den grond te wieden. Eenige Maanden daarna, als de geele koleur de gekome rypheid aanwyst, begint men het geheele Rietveld gelykerhand af te snyden, en elke Plant in verscheiden stukken te verdeelen; doch niet meer dan men in vierentwintig uuren kan verwerken: alles toch, wat ongemaalen blyft, raakt aan het gisten, wordt brandig, zuur, en onnut. Het afgesneeden, in bosjes gebonden, brengt men met schuiten naar eenen Molen, waar het Riet tweemaal wordt gemaalen, dat is, door rollen zo gekneusd en verbryzeld, dat het Sap, hierdoor uitgeperst, in diepe bakken,
| |
| |
en uit deezen door eene goot in eene groote Ketel, staande in een Werkhuis, loopt. De uitgeperste stukken Riet worden egter niet, na de uitperssing, als onnut, weg geworpen: men brengt ze in een Gebouw, daar ze gedroogd worden, om naderhand te gebruiken tot het stooken der Ketels, die in een groot Werkhuis, nevens Ovens, Koelvaten, Lekbak, Stampers en andere gereedschappen, staan ter bereidinge van de Suiker.
V. Hoe geschiedt dit voornaam werk?
A. Zo dra het uitgeperste Sap in den grooten Ketel door de goot geleid is, wordt het gekookt, om de vetheid met de grofste deelen er van af te scheiden. Met eenen lepel werpt men er twee of drie pond kalk by, men roert alles wel om, op dat ze smelte, en daarop begint men te schuimen - Hierop gaat het gekookte Sap in eenen tweeden Ketel over, en wordt, boven een heeter vuur, na een ingeworpen loog van kalk en aluin, nog beter geschuimd, welk eerste en tweede schuim den Beesten ten voedsel wordt gegeeven - Dan laat men het in den derden Ketel, ter nieuwe kookinge en schuimige, overgaan. Een deel van dit Schuim, Lika geheeten, nuttigen de Slaaven, die het met
| |
| |
water vermengen, en er eenen aangenaamen drank van manken - Eindelyk, laat men het nu driemaal gekookte en gezuiverde Sap in den vierden Ketel loopen, en men let, of het nu, op nieuw gekookt, een Syroop geworden zy, en de vereischte vastheid hebbe. Dit zo zynde, giet men het in de Koelvaten, en laat het koud en hard worden door het stollen tot kristallen, die men daarna in Vaten doet, zonder de duigen wél aan te slaan, op dat de Suiker zich verder door de reeten zuivere.
V. En dan is het werk gedaan?
A. Neen! Nu heeft men noch niet meer dan ruwe Suiker, gelyk men ze noemt. Dan, wyl één Molen, door het water gedreeven, zestig duizend Guldens in Suriname kost, zendt men, om dergelyke en andere kostbaare gebouwen, tot verdere zuivering noodig, uit te winnen, en de Slaaven elders beter te pas komen, de Suiker naar Europa, op dat ze daar, gelyk men dit noemt, geraffineerd werde, dat is, om ze op nieuw te kooken en te reinigen, zo als gy weet, dat in ons Land op verscheiden' plaatzen geschiedt: waarna men het Sap in vormen, met draaden bespannen, giet, in welken het dan kristalliseert.
| |
| |
V. Is dit alles, wat men in Suriname aan de Suiker doet?
A. Neen! Het Schuim van den derden en vierden Ketel wordt in eene goot geworpen, die dat overbrengt in eenen bak van het zogenoemde Dramhuis, of, is die vol, dan in andere vaten, welken men met takken en bladeren wél bedekt, om het Schuim, twee of drie dagen, daarin te laaten gisten. Dan bruischt het op, en, alle vuiligheden naar boven geworpen zynde, wordt het helder op den grond. Agt of negen dagen daarna houdt de gisting op, men neemt er dan den draf af, en doet het gezuiverde vogt in een Destilleer-ketel, waarin het overgaat, en het overgekomen vogt, niet sterk, maar aangenaam zynde, wordt, om te drinken, in kruiken bewaard. Wil men het sterker hebben, dan haalt men het op nieuw over, en men krygt er opregten Brandewyn van, door de onzen Kilduivel, door de Engelschen Rhum, en door de Franschen Taffia geheeten, welken onze en de Engelsche Zeelieden veelal zuiver drinken, of die gebruikt wordt, om Punch, anders gezegd Pons, van te maaken. 't Is ook de beminde drank der Slaaven, byzonder in slegt Weder, of als zy zwaar moeten werken - Dit is nu alles.
| |
| |
V. En hoe veel levert onze Colonie hiervan, alle jaaren?
A. Gy kunt begrypen, dat dit jaarlyks verschilt; doch wanneer ik U zeg, dat men jaaren heeft, waarin Suriname byna negenëntwintig millioenen ponden ruwe Suiker overgezonden heeft, moet gy dan niet verbaasd staan over zulk een inkomen? Een Riet, een eenvoudig Riet levert in ééne Colonie, ik herhaal het, byna negenëntwintig millioenen ponden Suiker.
V. Die allen hebben wy noodig?
A. Zeker, nog de Thee, nog de Koffy, nog ook al de Suiker, die overkomt, wordt in ons Vaderland gesleeten: men dryft hierin handel met andere Volken; en ofschoon de Weelde oorzaak is, dat men thans meer noodig heeft, of oordeelt noodig te hebben dan voorheen, is egter de arbeid, om zo veele millioenen ponden te hebben, beter in te schikken dan eenige andere, alzo de Suiker in de Geneeskunde en het Huishoudelyk Leven beter en meer te pas komt dan de Koffy. Maatig gebruikt, helpt de Suiker de spysverteering, tempert de scherpheid van de slym, bevordert de uitwerping van taaie stoffen, neemt den hoest en raauwheden weg,
| |
| |
zo wel als die der wonden: in welk laatste geval zy ook de verrotting uiterlyk tegengaat, de wonden zuivert, en het zo genoemd wild vleesch doet wyken. Voorts neemt zy de scherpheid van de Thee en de Koffy weg, en is dus geen nadeelig byvoegsel by beiden: doch, te ryklyk genomen, wordt zy allereerst nadeelig voor de Tanden, en verslapt daarna de Maag. Gy moet derhalven hierin voorzigtig en maatig zyn - Wanneer dan onze verwondering over zulk een Riet hoog is opgeklommen, behoort onze dankzegging voor dusdanig nuttig geschenk aan den Heer der Waereld niet agter te blyven. Is toch onze Lucht niet gesteld, om dat voort te brengen, de Vruchten, aan geene zyde der wyde Zee gevallen, worden egter op deeze wyze de onzen.
V. Nu is er mogelyk aan myn verzoek geheel voldaan?
A. Wy verlaaten Suriname, zo dra wy noch aan twee Boomen zullen gedacht hebben. De kakao- of kakauboom is de eerste, die eene Vrucht levert, welke men kakau of kakao noemt, Hy groeit byna zo groot als een Kersseboom, met veele Takken, zo dik als een arm; met Bladeren, negen of tien duimen lang, onder ligt, en boven donker groen. Men
| |
| |
ziet hem nooit zonder dezelven: als eenigen afvallen, komen er toch anderen in de plaats. Ook is hy altyd belaaden met eene menigte van Bloemen, die klein en bleekgeel zyn, byna van gedaante als een Hart, zittende zo wel aan den stam als aan de schoone Bladeren, meest egter ten tyde der Zonnestanden des Zomers en des Winters. Wat dunkt U, moet men dan niet erkennen, dat hy een altoos sierlyke Boom is? Men kan des van hem zeggen, dat hy steeds Vruchten draagt, hoewel men ze maar tweemaalen op onderscheiden' tyden inzamelt. Gy treft hier onverwagt eene nieuwe Verscheidenheid aan. Hoe kort duurt het bloeien onzer Boomen; dat van deezen duurt, jaar in, jaar uit. De Almagt des Scheppers is in deeze Verscheidenheden verwonderlyk, en verrukt ons telkens, wanneer wy ze vinden.
V. Gy hebt my het vermaakelyke hiervan leeren kennen en voelen! ... Dan, wat zamelt men toch in van deezen sierlyken Boom?
A. Eene Vrucht, van gedaante als een Konkommer, zeven of agt duimen lang en vier dik, spits, hebbende, in de lengte, vyf of zes uitsteekende ribben, gelyk sommige Meloenen. Eerst is deeze
| |
| |
groen van schil, geel als ze ryp wordt, en donker rood, als ze haare volkomen rypheid ontvangen heeft, overal bezet met geelagtige stippen.
V. De Boom sierlyk, de Vrucht schoon, gelyk ik uit uwe beschryving kan opmaaken; als zy nu maar even nuttig is!
A. Hiervan straks nader! Vooraf moet ik U ook iets van 't verwonderlyke, dat er noch by komt, zeggen. Het is vreemd, dat deeze Vrucht, zo dik en lang, voortkomt uit een klein Bloempje, en vast gehegt is aan een Steeltje, dat maar eenen duim lang, en niet grooter dan een ganzeveertje is, hangende aan den stam en aan de dikke Takken; want groeide ze aan kleene tedere Takjes, zouden deezen breeken, en de Vruchten meestal verlooren gaan. Ademt dit niet eene nieuwe Wysheid voor U, voor my, Vreemdelingen in dat Waereldgewest?
V. Mogelyk is ook de Vrucht zelve verwonderlyk?
A. Zy heeft twee schillen, de eerste dik en geelagtig, de andere zeer dun en wit. Dertig Zaaden of Pitten zitten er in, ten naasten by van gedaante als een half hart, wat grooter dan een Olyf, glimmende, effen, van eene heldere pur- | |
| |
pere Koleur. Dus is alles schoon: Boom Vrucht en Pitten!
V. Hoe gaat het toe met deszelfs voortkweeking?
A. Men plant den jongen Boom in groote vierkante perken, op ryen, tien voeten van elkanderen. Opgewassen zynde, snoeit men hem, en daar hy als eene kroon opschoot, maakt men hem nu tot éénen tak: derdehalf jaar oud zynde, begint hy te bloeien. Worden de Peulen, die het Zaad bevatten, geel of donker rood, dan weet men, dat de Vrucht ryp is. Des plukt men ze af, haalt er die uit, brengt ze in eene loots, bedekt ze met matten of planken, en laat ze dus gisten en uitzweeten, het geen de Pitten, wit uit de Peulen gekomen, donker rood maakt. Nu laat men ze verder in de Zon of in schuifbakken, drie dagen lang, droogen, en dan stort men ze in zakken of vaten ter verzendige naar Europa.
V. Wat doet men toch met die Pitten?
A. Zy bevatten veel dikken olie, vereenigd met veel aarde, en een middelmaatig zout, waaruit een zamenmengsel ontstaat, 't geen olie- of gomagtig, en dus vet en dik is. Eet men ze rauw,
| |
| |
dan geeven ze een zwaar voedsel, dat het bloed en de vogten verdikt, de maag bezwaart, en verstoppingen baart.
V. Dus de Boom sierlyk, de Vrucht schoon en verwonderlyk, de Pitten fraaimaar, helaas! het gebruik schaadelyk Dit zyn dan de treurige inkomsten van zo zwaaren arbeid!
A. Waarom zo voorbarig? Duizend dingen zyn voor ons in haaren ruwen staat van weinig nut, of zelfs schaadelyk, gelyk deeze Pitten; dan, in die gevallen liet ons de Schepper, waren wy vlytig en onderzoeklievend, niet verlegen. Gelyk Hy den ploeger onderrigt van de wyze en hem leert de kunst van de aarde om te werpen, en daarin te zaaien, Jes. XXVIII. 26. zo heeft Hy ons de konst doen vinden, om het schaadelyk Sap deezer Pitten allernuttigst te maaken: de Mexikaanen, die ze veel gebruiken, hebben ze met Speceryen getemperd. Zie hier een nieuw voordeel van dezelven, en uit die zamenmenging is voortgekomen.....
V. Wat?
A. De uitmuntende chocolade, tot welker bereiding wy deeze Pitten van Suriname krygen. Dit Voortbrengsel is voor ons van hoog belang, alzo men jaaren
| |
| |
heeft, waarin de gemelde Colonie ons tweemaal honderd duizend ponden Kakao over gezonden heeft, die in ons Land bereid en tot Chocolade gemaakt, eenen zeer aangenaamen en nuttigen Drank levert.
V. Eenen zeer aangenaamen en nuttigen Drank! Hoe zo dat?
A. De Chocolade bevat eenen grooten voorraad van fyne vetagtige deelen, welken, met eenige zoete en meer meelagtige stoffen vermengd en wel vereenigd, een zagt voedsel uitleveren. Verlengt men deezen met water, dan zal zulk een Drank niet bezwaaren, ten zy dezelve te sterk is gezet, wanneer hy het nadeel doet, 't welk aan alle vettigheden eigen is, inzonderheid voor zwakkere maagen, en die ligtlyk zuur maaken. Een weinig Suiker, in de toebereiding gedaan, helpt de verteering, een werk van zeer veel belang, en eenig droog Brood of Tweebak er by gebruikt, zal ze voor de zwakste maagen draaglyk maaken, vooral zo er eenige Specery, voornaamelyk Kaneel, bykomt.
V. Dit maakt dan de Chocolade tot eenen aangenaamen, ook tot eenen nuttigen Drank.
A. Ja! Zy is dan een voedzaame en verkwikkende Drank, die, door zynen
| |
| |
vloeibaaren staat en overeenkomst met onze Chyl, eene spoedige uitwerking doet, verzagtende voor gevoelige ingewanden, leemgende en streelende, doch tevens bloedmaakende en aanzettende; bygevolg niet geschikt voor bloedryke, volsappige en jonge Lieden, gelyk gy. Ik behoor U hier ook te zeggen, dat hy ligtlyk te magtig kan toegezet, of met te veel melk gekookt worden. De Morgen tusschen het ontbyt en het middagmaal, of de Voorävond zyn ook ongeschikte stonden, om deezen Drank te nuttigen, dewyl hy door zyne sterkvoedende kragt den eetlust te vroegtydig wegneemt. Nuttigst zal hy weezen voor zwakke, uitgeputte oude, vermoeide en droogagtige gestellen; of voor hun, die doorgaans of op zekere tyden een ligt verteerbaar voedsel behoeven. Hy diene U alleen ten dage van afmatting, of neeme de plaats des Avondmaals in, wanneer geene ongesteldheid, vooral geen zuur in de maag deszelfs gebruik U verbiedt. Het Vet der Kakao is ook zeer in gebruik tot pommade, tot een smeer ter bestrykinge van klooven in handen en lippen.
V. Nu zal ik myne taal veranderen! ik zegge nu: de Boom is sierlyk, de Vrucht schoon, de Pitten fraai, het
| |
| |
Mengsel daaruit getrokken, en het Vet allervoordeeligst! Hoe veele aangenaamheden nu by elkanderen!
A. De laatste Boom volge nu op deezen; een Boom, die niet geschikt is, om ons Brandhout, Balken, Planken, Bladeren, Vruchten, of Chocolade, maar ...... (verwonder U!) om ons Klederen te geeven. Dit doet de katoenboom!
V. Klederen ...! Klederen te geeven!
A. Ja, Klederen! de allerschoonste en nuttigste Klederen! Is hier geen Zydeworm, heeft men hier geene Schaapen, men behoeft egter niet zeer verlegen te zyn, men kan hier zeer goede Klederen krygen. De Almagtige riep in den beginne, uit het eeuwig niet, eenen Boom, en hy stondt er; hy vermenigvuldigde, en hy gaf stoffen tot Klederen. Men bragt hem uit Asia naar America, en hy was met dit Land zo wél als met zyn Vaderland te vrede; hy wiesch uitneemend op; men liefde hem, en hy gaf onlangs aan onze Surinaamsche Volkplanting honderd duizend ponden katoen, om naar Nederland te verzenden.
V. Hoe bekooren my deeze uwe Aanmerkingen!
A. Laat ik dan U iets meer van deezen Boom zeggen! Ongeagt de rykdom- | |
| |
men, die hy voortbrengt, is hy nederig. Niet meer dan vier of vyf voeten schiet hy op boven den grond; wordt nooit dik; heeft eene dunne gryze schors, een malsch voos hout, en veele Bladeren aan de Takken, die licht groen zyn, als hy jong is, doch, naar gelange van zynen ouderdom, veranderen. Dit alles ademt nederigheid; maar de schoone veelvuldige Bloemen, van gedaante als eene uitgebreide Klok; geel van koleur, met purper en rood doormengeld, tweemaal jaarlyks voor den dag komende, schynen door deeze pragt den Aanschouwer te willen zeggen, dat onder de tot dus ver beschouwde nederigheid eene edele Deugd schuilt. Herinner U myne gemaakte Aanmerking, toen wy over de Bloemen spraken, naamelyk ‘of niet de goedgunstige Schepper ons ook door Bloemen leeren wil, welken de voordeeligste of gezondste Gewassen en Boomen zyn?’ Althans hier willen ons, dunkt my, deeze schoone Bloemen beduiden, dat de Voortbrengselen van deezen Boom niet minder schoon, kostelyk en edel zyn.
V. Dit alles neemt myn hart in! ‘Hemelsche Schepper, waar zyn niet de spooren Uwer Wysheid en Goedheid!’
A. Laat ik voortgaan, om, uwe ver- | |
| |
lustiging in den algoeden God nog sterker te maaken. Dit Heestergewas (gelyk gy hem met meer regt dus noemen kunt) groeit van Zaad of Pitten, by regenagtig weder gezaaid. Na negen Maanden is de Katoenboom groot, en met Vruchten belaaden. Zo korten tyd, en geen honderd jaaren, gelyk in anderen, behoeft men naar hem te wagten; vermids hy zo nuttig is, en zyne inkomsten zo kostelyk zyn. De Vrucht is ryp, als de Dop ter dege open gaat. Dit gewigtig tydstip van rypheid wyst ons de Formeerder allerwege aan. Dan talmt men ook niet. De Vrucht, zo groot als een Duivenei, is binnen in vier huisjes verdeeld, en laat by het openbarsten, den Aanschouwer een Vlok Katoen zien, zo wit als Sneeuw, die door de warmte opzwelt tot de groote van een Hoenderei: onder welk zagt boekleedsel een langwerpig zwart Zaad, zo groot als Erwetjes, zorgvuldig bedekt zit. Hoe naauwkeurig is er toch in de Schepping voor de Zaaden gezorgd! Deeze Vrucht, nu ryp geplukt, wordt naar eenen Molen, dien de konst bedacht heeft, gebragt, om het Katoen daaruit te pluizen, het geen gemakkelyk geschiedt. Met weinige moeite en kosten wordt dus dit heerlyk Voortbrengsel in het Oos- | |
| |
ten en Westen gewonnen. Het zagte Chineesche Papier, dat men, gaat de rekening vast, voor XVI Eeuwen in China begon te maaken, is niet van Zyde, gelyk men doorgaans meent, maar van Katoen toegesteld. Onze Fluweelen, Tapyten, Dekens, Gordynen, eenige Hembden, en zo veel duizend andere Gewaaden waren nooit in de Waereld voor den dag gekomen zonder deezen Boom. Doorzag de schrandere adam, toen hy denzelven in het Paradys beschouwde, welken zegen zyner Nakomelingen, (ongeagt het hoog ongenoegen, dat hy en zy hunnen Schepper zouden geeven) van dit Gewas zouden trekken? Eene gevallen' Waereld krygt dan noch onverdiende weldaaden van Hem, wien ze zo geweldig beledigd heeft. Overdenk dit, al kunt gy het zonder eene hooge Openbaaring niet vatten, en zeg my ook, of gy volledig begrypt, hoewel dat Godlyk Woord in de klaarste taal spreekt, dat de eeuwige Verlosser alleen de oorzaak deezer zegeningen is?
V. Wat zou ik, wat zouden wy allen, die zulk een kort doorzigt in Godlyke Geheimen hebben, dit kunnen peilen! Onnaspeurlyk zyn ook hier Gods wegen!
A. Zo ik U dan beweezen heb, dat, door eene verbaazende wyse bestelling,
| |
| |
het Profyt des Aardryks voor allen is, en de Koning zelf van het veld gediend wordt; dat Asia, 't geen Europa mist, bezit, en rykelyk aan hetzelve levert; dat het Zuiden voor het Noorden, en het Noorden voor het Zuiden arbeidt; dat God dus de goederen zyner Waereld, wegens de verschillende Luchtsgesteldheid en Gronden allerwege niet kunnende groeien, verspreid, onze behoeften daardoor wegneemt, en daarenboven duizend verkwikkingen boven het noodzaakelyke tevens toedeelt: zo ik dan dit beweezen, en U tevens, volgens uw nadrukkelyk verzoek, de Wonderen zyner magtige Hand aangetoond heb in die Voortbrengselen, waarvan gy zeide, niet meer dan den blooten naam en smaak te kennen, hoewel ze U, alle dagen, voor oogen stonden; dan zyt gy, vertrouwe ik, nu voldaan. Voortaan zult gy, zo de Almagt, Wysheid en Goedheid van den Heer der Waereld regt van U hierin gezien is, en zo gy er, gelyk my dunkt, waarlyk door getroffen zyt, niet wél Thee Kaneel, Nagelen, Nooten, Foeli Peper, Koffy, Suiker, Chocolade, of uwe Katoene Klederen kunnen beschouwen, zonder aan myne Aanmerkingen over dezelven te denken, en den weldaadigsten
| |
| |
magtigen Geever daarin dankbaar te erkennen, en te verheerlyken. Doet gy dit, gelyk het uw pligt is, dan zal het my niet berouwen, van myn Plan afgeweeken, en op uwe bede tot deezen uitstap gekomen te zyn - En daar ik U tot de geschaapen' dingen buiten ons Vaderland, wegens derzelver menigte, niet of ten minsten zeldzaam, en nu alleen wat meer uitvoerig heb kunnen geleiden: zo bidde ik U, uit deeze proef van het overige te oordeelen. Ik wil zeggen, zo gy denzelfden Schepper in de opgetelde negen Voortbrengselen van het Oosten en het Westen hebt kunnen ontdekken; zo ze allen zyn Werk uitroepen; zo stel vast, dat dezelfde Magt, Wysheid, Goedheid, Orde en Pragt zo wel in die Gewesten als in ons Vaderland, ja in alle daar voorkomende onopgetelde geschaapen' dingen even helder uitschitteren, het geen ik U op dezelfde wyze zou hebben kunnen aantoonen, gelyk ik het hier van veele dingen deedt, indien ik myn Plan zo uitgestrekt hadt willen en behoeven te maaken - 't Zy dan nu genoeg. Wy, die met onze gedachten de uitgebreidste Zeeën overgesteeken, en groote Koningryken doorgetrokken hebben; wy, die eerst naar China reisden; daar- | |
| |
na naar Indie gingen; toen Arabie aandeeden, en, vervolgens, naar America keerden, tot welke reizen niet veele Maanden noodig waren, en op welken wy geen gebrek leeden, veel min eenige gevaaren ondergingen: wy, zegge ik, komen nu uit America thuis, wy belanden hier spoedig en gelukkig. ‘Verwonderlyke Ziel, die zo ras met haare gedachten de Waereld kan doorreizen, en, binnen korten tyd, zo schoone zo veele dingen ter eere van haaren Maaker bezien: verwonderlyke Ziel! alleen geestelyk, en ver boven de doode niet denkende stoffe verheven, hoe veel ben ik niet voor uwe Schepping aan den Vader der Geesten verpligt! Laat Engelen dit berekenen; my ontbreekt dit vermogen!’
|
|