| |
| |
| |
Vierde zamenspraak,
Over de aarde.
De Aarde, en derzelver Gronden. Metaalen. Zouten, en Steenen.
vraag. Doe my het vermaak van heden, op dezelfde plaats, de begonnen' stoffe te hervatten! Zeg my, waarom sloot gy gisteren onze Zamenspraak met een getuigenis van jesaias aangaande de Aarde?
antwoord. Om U te beduiden, dat wy, het ruim veld des Uitspansels en des Dampkrings afgeloopen hebbende, ons nu wenden mogen tot deeze Aarde, die geformeerd is, op dat men daarin woonen zoude, gelyk jesaias dat getuigenis, in zeer schoonen dichterlyken zwier, ter eere van den hoogen scheppenden God gaf.
V. Daartoe is dan deeze Aarde alleen geformeerd?
A. Tot geen ander einde! en dit zal my bepaalen, om U te doen zien, hoe wonder wél de Aarde tot dat oogmerk is gemaakt, en welke Schepselen zy bevat.
V. Wy kunnen dit haast en gemakkelyk afdoen?
A. Niet zo schielyk als gy denkt! Wy,
| |
| |
Inwooners der Aarde zynde, hebben tot haar de meeste betrekking, en dezelve beter kunnende onderzoeken dan het hooge Uitspansel, dan de Hemellichten, of de Luchtverhevelingen; zo hebben we geene vryheid, om ons met eenige korte losse Beschouwingen te vrede te houden. Daar is meer op de Aarde te zien dan gy gelooft. Alles is bewoond, van den top der Bergen tot den bodem der Zee. Het geringste Klompje, het kleinste dropje Vogt, de Lucht zelve is bevolkt. Planten en Dieren zyn kleine Waerelden: des moet gy veel zien, en leeren erkennen, dat er aan het oogmerk van den Schepper volkomen voldaan wordt, het welk ik U van stuk tot stuk moet aantoonen.
V. En wat voordeel zullen my zulke uitgebreide Beschouwingen geeven?
A. Hebt gy onze eerste Zamenspraak vergeeten? Verbanning van onkunde, verbetering van hart, zagte aandoeningen, een waar genoegen, een zoet vermaak, eene herhaalde verwondering, eene geduurige verrukking, eene egte liefde, en eenen zuiveren lof aan uwen Schepper, zegent Hy onzen arbeid, zullen zy U leeren en geeven. Ik zal myn best doen, om U, tot dat einde, zyne Oogmerken, hoewel een overmoeilyk stuk en dikwerf zeer verborgen, in alles, naar myn vermogen, aan te wyzen.
| |
| |
V. Welk denkbeeld moet ik my van deeze Aarde, die ik hier voor myne oogen zie, vormen?
A. Verbeeldt U, dat, in het wyde Uitspansel, waar aan wy geen begin of einde kunnen vinden, de Waereld los hangt, even gelyk een Waterbel, welke gy, een kind zynde, door 't blaazen met eene tabakspyp, uit zeepwater in de lucht maakte. Deeze vlottende Waereld in het Uitspansel is eene wonderbaare proef van het godlyk Alvermogen, dat zeer fraai dus wordt uitgedrukt: Hy hangt de aarde aan een niet. Job XXVI. 7. Zy hangt ook indedaad nergens aan vast, en daarom is het getuigenis waaragtig: De Heere heeft de aarde door wysheid gegrond. Spr. III. 19.
V. Waarom rust zy op geen steunsel, gelyk eene Globe op haar voetstuk?
A. Dan kon zy niet omwentelen op 't Godlyk bevel, waarvan ik U straks meer zal zeggen.
V. Waar voor moet ik haar aanzien?
A. Voor eene doode stoffe, door den Almagtigen vermomd onder duizend fraaiheden van leven en groeijinge, overal wonderbaarlyk schoon opgesierd. Naar boven ziende, aanschouwt gy nu, in het allerschoonste hemelsblaauw, eene schitterende gouden Zon van het allerzuiverste vuur: des avonds en by
| |
| |
nagte, in eenen donkeren grond, eene zilveren Maan, zagt lichtende Planeeten, en schitterende Sterren: het oog naar beneden slaande, ziet gy eene schildery van duizend Koleuren, het groen der Weiden, het graauwe der Heiden, het donkere der Bosschen, het spiegelende der Rivieren, het wit der zandige Veluwsche Bergen, het duistere der Valeyen, het vrolyke der Hoven, en het verkwikkelyke der Boomgaarden, zynde, om den tyd van elke Eeuw, alles nieuw: eenige oude Lieden, Boomen en Vogelen uitgezonderd. Alles is een Werk van hem, die de aarde gemaakt heeft door zyne kragt, die de waereld bereid heeft door zyne wysheid, en den hemel uitgebreid door zyn verstand. Jer. X. 12.
V. Gy ziet dan de Waereld nooit met droevige oogen aan?
A. Ja wel! Wanneer ik bedenk, hoe ongelukkig de God der Natuur en der Genade daarin vergeeten en gehoond wordt: doch, buiten dat, zie ik ze met goede oogen, ja met verrukking, aan, als myne verblyfplaats, eer ik, Hem hier gediend hebbende, tot eene andere volmaakte plaats worde overgebragt: alles dan, wat ik op deeze zie, of ontmoete, dient, door zyne genade, om my derwaarts te leiden.
V. Kunnen de Schepselen der Aarde U
| |
| |
daartoe leiden?
A. Al wat door de zonde niet bedorven is, leidt my tot God, en geen onder alle Schepselen is zo kwaad, of het geest my aanleiding, om myne gedachten tot hem te verheffen.
V. Maar de ruwe Oneffenheden der Aarde geeven geen schoon bekoorlyk uitzigt?
A. Ik erken, was de Aarde overal effen, men zou een regelmaatiger uitzigt over dezelve hebben; maar ze zou er niet te fraaier of te nuttiger door zyn.
V. Hoe zo?
A. Dan zou men hier veele Steenen, Metaalen, Vloeden, Bronnen, Planten, Dieren, Ys, en Sneeuw op de Bergen missen. Als er nu, in plaats van Sneeuw, op de Bergen van Duitschland op eenmaal zeer veel Regen viel, en er ten zelfde tyde afliep, zouden wy in den winter overstroomd worden, en des zomers alle onze Rivieren zien opdroogen. Door de tegenwoordige wyze beschikking van den Formeerder aller dingen zyn alle zulke gebreken verholpen. Hoe veel Sneeuw er ook vallen moge, wy hebben niets te vreezen; dit zyn we aan de gelukkige Oneffenheden der Aarde verschuldigd.
V. Moet dan de geheele Verdeeling der Waereld ons wél gevallen?
A. Meent gy haare Verdeeling in Aarde en
| |
| |
in Water, dat is, in Zeeën, Meeren, Rivieren, Bronnen, Heuvelen, Duinen, Bergen, Zaailanden, Heiden, Bosschen, Zand, Klai, gemengelde Gronden en Veen, dan moet ik ja zeggen. Het Land geeft ons een verrukkend Gezigt, en strekt tot duizend nuttigheden. Het Water maakt de Aarde tot eene stevige wooning voor Menschen en Dieren.
V. Als de Aarde eens steviger, weeker, of ligter was, dan ze nu is, zou het dan ook niet wél zyn?
A. In het eerste geval zou men er den ploeg niet kunnen doordryven, nog de Zaaden er uit kunnen opkomen; in het ander zou alles, Huizen, Boomen, Vee en Menschen verzinken; en, in het derde, zou haare snelle vaart haar wegvoeren buiten den gewoonen besten omloop; drie gevaaren, die de Schepper, ten onzen nutte, wonderbaarlyk wist te ontwyken. Daar is geen doorgronding van zyn verstand Jes. XL. 28.
V. Hoedanig is de Aarde van binnen gesteld?
A. Wat voordeel zoudt gy er van hebben, zo ik het U konde zeggen?
V. Onze kundigheid werdt er door vermeerderd?
A. Meer nut zoudt gy er ook niet van trekken! God heest alle dingen, die niet ligtelyk te ontdekken zyn, of welker kennis
| |
| |
overtollig is, voor ons verborgen gehouden. Indien de hemelen, zo spreekt de Almagtige, daar boven gemeeten, en de fondamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden. Jer. XXXI. 37. Wy behoeven ons dan daarmede niet op te houden; er valt elders genoeg te kennen, zo wy maar kennen willen.
V. Welke algemeene Eigenschappen ontdekt gy omtrent de aardsche Lichaamen?
A. Vier voornaamen verdienen thans inzonderheid uwe opmerking.
V. Welke is de eerste algemeene Eigenschap?
A. Zy bestaat hierin, dat alle Lichaamen eene zekere traagheid bezitten, dat is te zeggen, nooit van zelve tot Beweeging of Rust overgaan; maar ten deezen opzigte ganschelyk afhangen van uiterlyke Oorzaaken. Door deeze Traagheid der Lichaamen kunnen wy derzelver beweeging of Rust bepaalen, zo als wy die begeeren.
V. De tweede algemeene Eigenschap volge nu?
A. De zamenkleeving, of die hoedanigheid, door welke eenige deelen der geschaapen' dingen met eene groote kragt tot de nuttigste einden zamenhangen, by voorbeeld, de deelen van den diamant, van yzer, van glas, van steen en van hout: anderen wederom
| |
| |
kleeven met minder geweld aan elkanderen, dat niet minder nuttig is, als aarde, water, spys, enz.
V. Waartoe dan die mindere of meerdere sterke zamenkleeving der deelen?
A. Begrypt gy zulks niet? Laat ik U dan twee voorbeelden ter. verklaaringe opgeeven. Als het Water minder of niet aaneen hing, dan zonken aanstonds alle Schepen; en zo het te sterk kleefde, dan kon er geen Vaartuig door koomen: ook zouden er geene dampen opklimmen; des alles in eene ongelukkige rust zou blyven. Als hout en steen zo hard als diamanten waren, hoe zou men ze klieven: als alles zo los gelyk wol of zand zat, dan zou uw Huis niet kunnen blyven staan: deeze oplossing kunt gy op duizend dingen toepassen.
V. Welke is de derde Eigenschap?
A. Men noemt ze de aantrekkende of terug stootende kragt, dat is, dat twee Lichaamen of tot eikanderen komen, gelyk water tot water, kwik tot kwik, of elkanderen aanrakende te rug deinzen, als water van vuur, en vuur van water.
V. Wat is men hier aan verschuldigd?
A. De beweeging van alle dingen, die tot het algemeen onderhoud dienen.
V. Zeg my ook de vierde Eigenschap?
A. Men geest haar den naam van zwaar- | |
| |
te, dat is, dat alles, wat tot deeze aarde behoort, door eene verwonderlyke neiging, langs den kortsten weg naar het middelpunt der Aarde wil vallen, en, schoon hierin belet, derwaards perst. Alle de deelen der Aarde vereenigen zich nu, daar ze anders uiteen zouden gaan. Zekerlyk eene verwonderlyke konst! zo veele millioenen Zandkorrels, die met geen twee touwen aan elkanderen verbonden kunnen worden, zo te vereenigen door deeze Wet der Zwaarte, dat ze verbonden blyven. Het Water, anders het minst aan wetten gebonden, blyft daardoor in evenwigt. Gy heerst, zegt daarom de Dichter, die deeze schoone bestelling doorzag, over de opgeblazenheid der zee: wanneer haare baaren haar verheffen, zo stilt gy ze. Ps. LXXXIX. 10. Schepen vliegen hierdoor niet uit de zee naar boven; Boomen en Huizen niet uit den grond in de lucht; hierdoor alleen raaken de Horologien in beweeging; de Rivieren, die anders zouden stil staan, stroomen af; de Regen valt nu ook neder; Vuur en Rook, niet zwaarer dan de lucht, gaan op, op dat we niet zouden verstikken; en de Fonteinen springen, wyl het bovenwater het benedenwater sterk perst, welk, geen uitweg weetende, door de pypen naar boven opgedrongen wordt, en dus uitspringt.
V. Gy schynt, in deeze algemeene Eigen- | |
| |
schappen, iets verwonderlyks te vinden?
A. Zekerlyk zyn de drie laatstgenoemden ten hoogsten verwonderlyk! Men noemt ze doorgaans wetten der natuur; maar ze verdienen beter den naam van bestendige regelen in gods onderhouding; want, dewyl de lichaamen eigenaartig traag zyn, zo kunnen ze indedaad geene eigen' kragten bezitten, of in zich huisvesten, en, om dat ze dood zyn, kunnen ze ook uit zich zelven geene gehoorzaamheid bewyzen aan eenige Wetten of Voorschriften. Denk lang en veel op deeze drie laatsten, en gy zult meer overtuigd worden, dat ze allen de eenpaarige en aanhoudende werking moeten zyn van God. Veelbeduidend is het zeggen van den Zaligmaaker: myn Vader werkt tot nu toe en ik werke ook. Joh. V. 17. Aldus wyzen zy U tot dien God, die dezelven zo vast en wys heeft bepaald, dat ze tot heden toe geene verandering ondergaan hebben, om dat er de geheele behoudenis der Aarde van afhangt.
V. Maar kon de Aarde geene andere en betere dan eene byna ronde gedaante hebben?
A. Neen! want die Figuur kan meer dingen dan eene andere bevatten: de ronde gedaante is ook de hegtste en de sterkste: eene hoekige Waereld zou veel nadeels aan zich zelve geeven en ligtlyk tot verwoesting hellen: eene ronde was ook best geschikt voor
| |
| |
eene ongevoelige omwenteling, en daardoor verhest zy zich nu ook boven het water. De aarde is des Heeren, midsgaders haare volheid, de waereld, en die daarin woonen; want hy heeft ze gegrond op de zeen, en heeft ze gevestigd op de rivieren. Ps. XXIV. 1, 2. Hy is 't, die daar zit boven den kloot der aarde. Jes. XL. 22. uit welk getuigenis blykt, dat zy rond is.
V. De Aarde is dan, naar uw gevoelen in alles zo geschikt, dat ze ten meesten nutte kan dienen?
A. Als men ze, in dat opzigt, beschouwt, dan schynt ze alleen ten Gebruike geschaapen: doch let men op de Schoonheid, en op de juiste Schikking haarer deelen, dan schynt ze alleen tot ons Vermaak geformeerd te zyn. Elk deezer twee dingen strydt om den voorrang. Voorzeker, de wyze Formeerder schynt zyn voornaam oogmerk door de vrolyke gedaante, die hy aan het Aardryk heeft gegeeven, te willen bedekken; terwyl hy zyn werk heimelyk voortzet; hy bedoelt waarlyk niets dan eenen geduurigen oogst voor haare behoudenis, en voor ons leven.
V. Hadt het my mogen gebeuren de geheele Waereld rond te reizen, welke Schoonheden zou ik niet gezien hebben! Geef my, om dit te vergoeden, eene beschryving van alles?
| |
| |
A. Eene reis rondom de geheele Waereld, om de gansche geschaapen' Natuur, en alle haare rykdommen te zien, zou ik zeker tellen onder de aangenaamste gebeurtenissen van myn leven: dan, elks tyd en vermogen laat gelukkiglyk niet toe zulk eenen togt te onderneemen. Millioenen reizende Menschen te zien, zou eene vreemde vertooning, en dat erger is, eene volslagen' verwarring in de Maatschappy geeven. De Kabinetten der Natuurlyke Zeldzaamheden vergoeden dat gemis; wy kunnen daarin veele geschaapen' Werken van God, zonder de moeilykheden der reize en zonder kosten, zien en onderzoeken. Dan, indien gy geenen vryen toegang tot een zodanig Kabinet hebt, of er zelf geen bezit, beklaag U des niet te zeer. De geheele Natuur staat voor U open, en gy vindt genoeg daarin te leeren, al gaat gy niet buiten uw Vaderland. De beroemde Schryver van Hollands Natuurlyke Historie, de Heer le franco van berkhey, geeft U daar van genoegzaame proeven. Moest ik U eene Beschryving van alles leveren, 't zou my eenen onmeetlyken arbeid baaren, die veele Boeken zoude beslaan, het geen myn oogmerk niet is. Herdenk onze eerste Zamenspraak, waarin ik U het Plan van myn Onderwys, dat ik dacht te houden, heb opgegeeven.
V. Volgt gy dat in alles, dan zal ik wei- | |
| |
nig van de andere Landen der Waereld, van derzelver Voortbrengselen, van derzelver Dieren, Vogelen, Visschen, Planten en Insecten leeren kennen?
A. Zyn er geene Beschryvingen, ik herhaal het, zyn er geene Kabinetten, die er U een genoegzaam, al is het geen volledig, verslag van kunnen geeven? Is het niet beter, dat wy in ons eigen Vaderland thuis blyven, waar genoeg te zien valt, dan altyd buiten af omzwerven? De geheele Aarde zult gy nimmer kunnen zien, nog gelegenheid of vermogen tot zulk een algemeen onderzoek hebben. Geloof my, hier is eene overvloedige stoffe, om U de Schoonheden en de Wonderen der Natuur te vertoonen, om U daardoor tot den aanbiddelyken Schepper te geleiden; of zullen wy de Wonderen van ons Vaderland versmaaden, en gaapen naar het vreemde, alleen, om dat het vreemd is?
V. Gy wilt my dan alleen de Werken der Natuur, zo als ze zich by ons opdoen, verklaaren?
A. Dit is myn oogmerk, en dit Plan zal, denk ik, voor U het voordeeligste zyn: egter wil ik het wel zo inrigten, dat, waar ter plaatze gy ook in de wyde Waereld komen mogt, gy door myne leiding altoos den open weg gebaand zult vinden tot 't regte onderzoek, en tot eene genoegzaame kennis der
| |
| |
Natuur. Veele myner Aanmerkingen, die in ons Vaderland gelden, zullen U overal in de hand werken; want de Schepping is wel verschillend, maar ook eenvormig, gelyk ik U gezegd heb.
V. Begin dan uw Onderwys op zulke goede voorwaarden voor my! ik onderwerp my?
A. Om dan een regt denkbeeld van de Waereld te maaken, moet gy maar op ons Vaderland acht slaan. De verscheidenheid van gronden, (om hiervan te beginnen) die gy hier op de Veluwe in het kleine ziet, kan men in het groote over het geheele Aardryk vinden; zy strekt ten algemeenen nutte der Menschen, en tot eer van den Schepper.
V. Ten algemeenen nutte?
A. Ongetwyfeld! Om het Menschdom aan elkander te verbinden, ontvangt elk Ryk, uit de verschillende Gronden, zyne eigen' Voortbrengselen, die de een van den anderen inkoopt. Het Noorden geeft yzer, koper, hout, en pelteryen, - America goud en zilver - Indie thee en speceryen - Spanje wol - Smirna droogeryen - De Archipel, Mallaga, en Frankryk wynen, enz.
V. Biedt ons kleine Vaderland ons ook verscheidenheden aan?
A. Hollands en Vrieslands vette Gronden
| |
| |
leveren schoone Boter en Kaas - de eerste Provintie met Groningen en Overyssel baggert uit de veengronden uitmuntenden Turf - de drie eerstgenoemden brengen ook schoone Paarden, zwaare Ossen en vette Koeien voort - Gelderland levert Hout, Wild, Veld- en Boomvruchten - Utrecht brengt schoone Graanen te markt - Zeeland bezorgt ons Boonen, Meekrap en Tarw, hoewel die voor 't grootste gedeelte uit Vlaanderen komt, doch den naam van Zeeuwsche Tarw draagt - Texel en Wieringen ontlasten zich van Schaapen met zwaare vagten - onze Veluwe voedt Byen, en ligter doch malscher Wolvee - Groningen en Drenthe leveren Straatkeien enz. 't Kost weinig moeite dit te weeten; doch meer moet het ons verbaazen, zo veele verschillende Gronden in zulk een kort bestek van Land by elkanderen te vinden, die alle zulke uitmuntende Voortbrengselen voor Vee en Mensch opleveren.
V. Waarin verschillen dan de Gronden der Aarde van elkanderen?
A. Byna overal is een zo groot verschil, dat ik hetzelve liever aan uw onderzoek wil overlaaten, dan het nu te kort beschryven.
V. Ik verzoek U, my ten minste eene ruwe schets daarvan te geeven?
| |
| |
A. Ik ben er genegen toe! De Gronden der Waereld bestaan uit Klai, Leem, Mergel, Zand, Dary, Veen enz. - uit Ertzen, waaruit men de zes metaalen, Goud, Zilver, Koper, Yzer, Tin en Lood haalt - uit Delfstoffen, als Zout, Zwavel, enz. - uit Mynstoffen, als Kwikzilver, Kryt, Steenkoolen, enz. - uit Steenen, als Marmer, Albaster, Keisteen, Kristal, Diamant, Agaat, Magneet, enz. - uit versteende dingen, als Zeeäppels, Schulpen, Dieren, Visschen, Insecten, Planten, enz. -
V. Leveren ook onze Gronden alle die dingen?
A. De meesten; doch ze liggen zeer verward onder elkanderen.
V. Waar door?
A. Dit schynt in ons Vaderland niet door den Zondvloed, maar, na denzelven, door Regen, Winden, en Overstroomingen veroorzaakt, en 't een op 't ander opgehoogd te zyn.
V. Hoe weet men dit?
A. Toen men te Amsterdam eenen Put wilde maaken in den jaare 1605, om zoet water te vinden, en men tweehonderd en tweeëndertig Voeten diep gegraaven hadt, telde men negentien verschillende Grondlaagen van Tuinaarde, Dary, Veen, Zand, Klai, drooge Aarde, en zelfs van Zeeschulpen op
| |
| |
eene diepte van honderd Voeten. In de Stad Groningen heeft men, vóór honderd jaaren, een Schip in den grond onder eene herberg ontdekt; buiten die Stad twee brokken van eenen Steen, die op een pasten, eenige voeten van elkanderen liggende. In 't Graafschap van Zutphen heeft men Beenderen van eenen Kazilot gevonden. De Hunnebedden in Groningen en Drenthe, begraafplaatzen van Veldheeren in de tyden der oude Germanen, zyn verbaazende groote Steenen, door het water van bergen en steenrotzen afgescheurd, en hier gebragt. Eene meenigte Versteeningen zyn ook in onze gronden, vooral in die van Groningen, gevonden, van welken de Leidsche Hoogleeraar van doeveren ons een fraai verslag kan geeven. Ook heeft men, op veele plaatzen onder den grond, Boomen, door Zuidweste Winden omgesmakt, ontdekt, waaruit gy genoeg kunt oordeelen, welke Veranderingen onze Gronden al van ouds ondergaan hebben.
V. Hebben die Overstroomingen eenige andere Gedenktekenen aan onze Landen nagelaaten?
A. Verscheiden'! by voorbeeld, de Eilanden Texel, Marken en Wieringen zyn van Noordholland, Ens en Emmeloord van Overyssel afgescheurd. In den jaare 1200 was de Zuiderzee meest zeer goed droog Land, met
| |
| |
Zaai- en Weilanden, met Bosschen en Boomen beplant, die nu allen verzwolgen zyn. En voor zulke veranderingen zou ons Vaderland noch meer bloot staan, zo wy geene Zeedyken hadden; Noordholland egter blyft, in weerwil van dezelven, heden noch zinken.
V. Heden noch zinken!
A. Verwonder U hier niet over! Ons geheel Vaderland heeft losse Gronden; de Land-Provintien ten deele uitgezonderd. Hiervan ontmoet men zelfs hier en daar dryvende Eilanden. Te Ammerzode, een Dorp in den Bommelerwaard, agter den dyk by de Maas, waar men meent, dat vóór ruim honderd jaaren eene Dykbreuk voorgevallen is, ligt een klein Boschje met vry kloeke Boomen, en met ander Schaarhout, welk Boschje ryst en zakt met het water in dien Waard. By de Dykbreuk, die daar viel in den jaare 1757, lag hetzelve met de kruin des Dyks gelyk.
V. Hoe zyn dan die eerstgenoemde Veranderingen gebeurd, hoe de Beddingen te Amsterdam, tweehonderd en tweeëndertig voeten hoog, gevormd?
A. De Stormen uit het Noordwestén hebben veele onzer Landen door de Zeegolven afgespoeld, en andere ondermyningen gemaakt, waardoor geheele Landen en Boomen gezonken zyn: de Zee, vervolgens
| |
| |
daarover spoelende, maakte nieuwe Beddingen, en won voorts veel velds. Het geen zy niet vermogt, voerden de Overstroomingen onzer Rivieren aan den anderen kant uit, die, op de ouden, nieuwe Beddingen vormden: gy kunt ze, byna overal in de Aarde vinden; zy verdienen uwe aandagt.
V. Wat merkt gy van die Beddingen aan?
A. Dat de diepsten in ons Vaderland, uit Klai bestaande, mogelyk niet verre van de oude Grondvesten der Aarde zullen liggen.
V. Zo veele nieuwe dingen wekken myne verwondering?
A. Gy ziet er zekerlyk uit, dat de Waereld, die in zulk een kleen deel, als ons Vaderland is, zeer groote schokken ondergaan heeft, geen eeuwig bestaan kan gehad hebben; en dat de Almagtige, in weerwil deezer groote Veranderingen, aldus een schoon vruchtbaar Land voor ons gevormd, en bewaard heeft. Door alle deeze verbazende Gebeurtenissen moet ongetwyffeld onze Geest getroffen worden.
V. Wat hebt gy er noch by te voegen?
A. Niets meer! Ik wilde U alleen, door deeze korte Schets, een denkbeeld van de Gronden onzes Vaderlands geeven. Hier te woonen op zulke verwonderlyke opgehoogde Aardvloeren, en daarvan geheel onkundig te
| |
| |
zyn, kan ik niet wel in U verdraagen.
V. Ik dank U voor elke poging, die gy doet tot vermeerdering en opheldering van myne kennis; dan verklaar my nu de stoffen, die onze Gronden uitmaaken?
A. Wy geeven onze Gronden den algemeenen naam van Aarde; doch het geen men eigenlyk Aarde noemt, is in zyn aart een onvermengd wezen, moeilyk te vinden, vast, droog, vruchtbaar, bryzelachtig, niet door lucht of vogt te ontbinden. Men heeft veele soorten van Aarden, meest vermengd; want van de vereeniging der zuivere Aarde met Olien, Zwavel, Zouten enz. komen de verschillende soorten van zamengestelde Aarden voort.
V. Welke soorten?
A. Ik kan U noemen de klai, waar van wy ook veele soorten hebben, als Klai uit den Yssel by Zutphen en Gouda, uit de Lek, uit de Maas, enz. 't Verschil bestaat in de fynheid en vetheid der deelen, welke vetheid veroorzaakt wordt door een fyn aardsch slib, dat zich uit de wateren afscheidt, en, gepaard met eenen zwavelagtigen olie, zich vereenigt met de Klai, welke deeze vetheid beter dan 't Zand en de Aarde bewaart, en eene ongemeene vruchtbaarheid geeft.
V. Waar uit kan my dat blyken?
| |
| |
A. Uit alle Landen, waar men de Klai vindt! Is niet de lustige Beemster in Noordholland vruchtbaarer dan de zandige Duinen aan de Noordzee? Geeft niet de vrolyke Zoom der Veluwe, hier vóór ons te zien, heerlyker Graanen en Vruchten dan deszelfs dorre Zandheiden, gindsch gelegen? Dit heeft plaats in ons geheele Vaderland, 't geen een opslag van 't oog U gemakkelyk kan leeren.
V. Wat moet ik er meer van opmerken?
A. Hoe aartig de Almagtige Hervormer der Waereld onze Gronden by verschillende vakken in ons Vaderland verspreid heeft! Elke Provintie heeft eenige plekken van Klai; eenige anderen van Aarde en Zand, enz.
V. Lastige Klaigronden! 's winters zo styf en diep zonder op te droogen; des zomers zo wreed, dat een Utrechtsche Landman zes paarden tot zynen ploeg noodig heeft, daar het een ander met één doet?
A. En hoe veel meer en schooner Graanen trekt hy dan, naar evenredigheid, van zyn Land? Wat nadeel doen de Klaiwegen 's winters, nu men het loflyk werk van de Heerenwegen en Dyken aan onze Rivieren te zanden sterker doorzet? Hoe rollen de binnenlandsche Klaiwegen des zomers? Eén Paard kan daarop meer dan drie in het Zand trekken. En weet ge niet, dat de Klai
| |
| |
ons het fraaie Delfsche Porcelein, Plavuizen, Steenen, Klinkerts, Pypen en Potten geeft? Welk een geryf in het huishoudelyk leven! Hoe veele Menschen komen hierdoor aan den kost!
V. Wat is volaarde, en welk is haar gebruik?
A. Drooge Volaarde, waarvan verscheiden' soorten zyn, is zeer vette Klai, die, gedroogd zynde, uit veele fyne laagjes schynt te bestaan, en als afgeschilfert. Was zy er niet, hoe zou de Volder de vetheid, by het spinnen in de wol van uwen rok gebleeven, uit het laken hebben kunnen haalen?
V. Wat moet ik door mergel verstaan?
A. Eene Aarde, uit veele fyne klaideelen, en uit een zeer fyn zand bestaande, verbonden met eene kalk- of krytagtige zelfstandigheid. Wanneer gy, t'eenigen tyde, een Land of eenen Tuin krygt, daar deeze Aarde in is, en gy kunt ze uit de ondergronden naar boven laaten werken, laat het niet na; uw arbeid en uwe kosten zullen door vruchtbaarheid rykelyk betaald worden.
V. Zult gy het slegte leem vergeeten?
A. Hoewel het Leem voor de nutte Klai wyken moet, en er egter eene soort van is, komt het toch onzen Landlieden wonder wel te staade. Hoe ras weeten zy er onkostbaa- | |
| |
re Muuren aan hunne vreedzaame woningen, aan hunne wyde stallen, aan hunne laage hutten en schaapskooien van te zetten? Welke harde onwykbaare dorschvloeren bereiden zy er van?
V. Eén woord van het veen?
A. Het overnuttige Veen, zich verbergende, als een dierbaare schat, onder de bovenkorst der Aarde, zal ik niet vergeeten! Het is eene brandbaare, zwarte, geele of bruine, weeke, aan een verbonden' Aarde, zamengerot uit veelerleie Landplanten in de hooge plaatzen, door den tyd tot beddingen aangegroeid. Deeze stoffe is zo ontaard geworden van het wezen der Planten, dat zy niets dan eene losse aarde vertoont, zo doorzult met mineraale stoffen, dat zy eene byzondere brandbaarheid verkrygt: gebaggerd en gedroogd zynde krygt zy den naam van turf, en dient uitneemend aan onze haardsteeden.
V. Welke soorten hebben wy?
A. De goede Voorzienigheid heeft er ons verscheiden' bezorgd: kleine Zuidhollandsche en Overysselsche van eene uitmuntende deugd - Noordhollandsche van minder waardy - Friesche een weinig beter dan de laatste - Groningsche, groot en los van stuk, voor alle onze zoutketen, brouweryen en kagchels wel geschikt -
| |
| |
drie andere soorten in de Meyery van 's Bosch, geheten Klot, Hei- en Broekturf enz.
V. Dus verbranden wy onze Gronden?
A. Kunnen wy onze Gronden beter besteeden? Hadt de goede Voorzienigheid ons geen' Turf gegeeven, waar zouden we al den noodigen brand haalen? Genoegzaame Bosschen hebben wy niet. Gy ziet hier eene der redenen, waarom de wyse God, sints de tyden des Zondvloeds, zulke geweldige Overstroomingen in ons Land heeft toegelaaten, naamelyk ter bereidinge van die onuitputlyke Turfgronden, die men zo veele Eeuwen reeds gebaggerd en noch niet verbrand heeft. Het Turfgraaven schynt toch zo oud als ons Land te zyn: de vierkanten begon men egter eerst omtrent de elfde Eeuw te maaken.
V. Deeze groote weldaadige inzigten van den ver uitzienden God door zulke oude landverwoestende Overstromingen te dulden, beken ik gaarne, zyn my nooit in den zin gekomen: ook toen zal men er niet aan gedacht hebben?
A. De vraag is alleen, hoe wy er nu van behooren te denken, om der uitmuntendste Voorzienigheid de schuldige eer te geeven, en haare Wysheid te erkennen?
V. Dit stemme ik ten volle toe: maar, zo doende, raakt evenwel ons Land weg?
| |
| |
A. Alles is daar mede niet verlooren! Weet gy niet, dat men, de Veenen weggegraaven hebbende, en alles in eenen waterpoel veranderd zynde, dezelven wel haast uitmaalt met onze nuttige Watermolens, en er heerlyk Land van maakt? Hebt gy dit nooit in Holland gezien? Weet ge niet, dat men in Wildervang, twaalf voeten Lands, die alle Turf zyn, afgespit hebbende, het schoonste Zaailand krygt? Weet ge niet, dat verscheiden' uitgebaggerde Veenen in ons Vaderland, in tagtig jaaren tyds, door het aangroeien, rotten, en ontaarten der nieuwe daarin groeiende Waterplanten, wederom nieuwen Turf uitleveren?
V. Dus weet dan de Schepper onze verliezen ras te herstellen?
A. Deeze aanmerkelyke Zorg tot herstellinge moet nimmer uit het oog verlooren worden; want zy ontheft ons van eenen ydelen kommer omtrent het toekomende: wy hebben, agthonderd jaaren lang, vierkanten Turf by millioenen tonnen verbrand, en waar is noch het einde? De hemelsche Vader weet, dat wy alle deeze dingen behoeven. Matth. VI. 32.
V. Ik ben voldaan?
A. Al heb ik U noch meer daarvan te zeggen?
V. Evenwel! - Dan, wat wilde gy noch meer zeggen?
| |
| |
A. Dat de Turf tot meer andere gebruiken dient, by voorbeeld, wil men in een week vogtig Land, dat geene zwaare Gebouwen zonder kostbaar heyen kan draagen, ligte, warme, vogt indrinkende Muuren tot drooge bovenvertrekken timmeren, men metselt Muuren van Turf: wil men harde schraale Gronden verbeteren, wil men iets tegens den vorst dekken, Turfmolm is in beide gevallen een der beste middelen.
V. Waren dan alle onze Gronden Turfveen of Klai?
A. Denkt gy dan, dat de Zandgronden, die in ons Land zulk een fraai verschiet tusschen de anderen maaken, onnut zyn?
V. Zy kunnen niet wel zodanig zyn, om dat ze gewrogten zyn van eene zo wyse als almagtige Hand?
A. Uwe Aanmerking is goed! Het eenvoudige veragte zand is een wonder in myn oog. Onderzoek zo veele soorten, als wy hebben, met een goed Microscoop, gy zult het als witte, graauwe, zagt of hoog geele, roode, blinkende, doorschynende, bruine en zwarte Keisteenen, vergroot, beschouwen. Ik zal U eenige soorten laaten zien.
V. Welk een verschil, en dat alleen in Zand?
A. Gy moet U noch meer verwonderen, als ik zeg, dat gy, onder veele millioenen ge- | |
| |
ne twee volkomen gelykvormige Zandkorrels vinden zult; zelfs dat er zulke twee in de gansche Natuur niet zyn, hoewel het Zand al het geschaapene in menigte overtreft. Welk eene verbaazende Almagt van den Schepper! Welk eene onnoemlyke Verscheidenheid, alleen in 't Zand!
V. Zeker eene onuitsprekelyke Verscheidenheid! dan, hoe vertoont het zich verder?
A. By heete drooge Zomers wordt deszelfs Oppervlakte door de Lucht gebleekt; het bovenzand wordt witter en broozer, dan het geen onder in de beddingen ligt, en tot kleiner deeltjes verbryzeld, 't welk tot verscheiden' mengingen van Aarde nuttig is.
V. Waar vind men in ons Land alle die soorten van Zand?
A. De Duinen aan de Noordzee leveren wit en geel Zand, gemengd met yzer en magneetdeeltjes: de Naarderheide, deeze Veluwe, en meer andere plaatzen bezorgen ons wit en doorschynend Zand om Glas van te maaken: het Graafschap Zutphen bevat, hier en daar, Zand met dunne, witte, platte, glimmende deeltjes, dat met tin en lood bezwangerd is: daar in de Meyery en elders, ontmoet men rosrood Zand wegens het yzer of oehr, dat er in is: voorts vindt men in ons Land Welzand, te weeten in de Zee, in de Rivieren, en in de diepe Gronden; ook
| |
| |
Steen- Strand- Schuur- en Mineraal-zand.
V. Welk een voordeel beoogde de Schepper met zo veele soorten?
A. Om te gebruiken tot een mengsel met moeragtige Veengronden, welken het Zand vaster, en met styve Klaigronden, welken het Zand losser maakt - tot het doorzygen van den gevallen Regen, om zuiverer water te krygen - tot het bezanden van Klaidyken, van wegen en paden in tuinen - tot ballast voor de Schepen - tot bevordering van Reinheid in de stallen - tot 't mengen van Kalk by het bouwen van huizen en schuuren - tot het temperen van de Klai by het bakken van tiggelsteenen - tot het strooien op de vloeren der huizen, zuiverheidshalven, wyl het stof er in vast hegt - tot het maaken van Glas, een der schoonste dingen; want een weinig Zands, vermengd met vast zout, bezorgt ons die uitmuntende Verrekykers, waar door wy weeten, wat er in Jupiter omgaat, en die schoone Microscoopen, die ons het maaksel van een Diertje, eenige duizendmaalen kleiner dan een myt, vertoonen - tot Brillen, die nieuwe oogen voor oude Lieden zyn - voorts tot Vensteren, waar door wy alles kunnen zien, wat buiten onze Huizen omgaat, en te gelyk regen, sneeuw en wind buiten houden - tot Flesschen, om er
| |
| |
de kostelykste geuren en sterkste geesten voor gezonden en kranken in te bewaaren - en verder dient het Zand tot meer andere gebruiken.
V. Ik begryp, dat de vette Klaigronden de schoonste Tarw, dat schraaler Zandgronden goed Koorn, en de Veenen brandbaaren Turf leveren; doch waartoe onze overgroote, woeste, allerschraalste heiden?
A. Hadt gy deeze vraag nagelaaten! Het strekt tot eene schande voor onze Natie, zulke uitgebreide Velden in het hart, of op de zoomen des Vaderlands te hebben, en die onbebouwd of ledig te laaten liggen. Zulke Hemelgeschenken behoorden in hunne regte waarde meer gekend en wél behandeld te worden.
V. Wie zou ze bebouwen? Landlieden, die er niet zyn?
A. Indien de Pragt in ons Vaderland gefnuikt werdt, en Gelderland, dat vruchtbaarer in Kinderen is dan eenige andere Provintie, de Jongens en Meisjes der Landlieden niet beschaafde, gelyk men het noemt, om ze in Holland te laaten gaan dienen; indien deeze Provintie de overtollige Meiden en Knegts weigerde te ontvangen, zou men, binnen korten, handen genoeg tot den Landbouw hebben.
V. Zyn de lompe Boeren te dom, om ee- | |
| |
nig gebruik van de Heiden te maaken?
A. Spreek nimmer zo veragtelyk van de nuttigste Leden der Maatschappye, die ik zeer hooglyk eere, en, hadden ze eene gelyke opvoeding gehad, veele Stedelingen in verstand overtreffen zouden, gelyk ze hen nu in deugd en braave zeden te boven gaan. - De Landlieden, al ontbreekt hun de hulp en de magt om ze te ontginnen, weeten egter de Heiden, een waar geschenk des Hemels, wél te gebruiken. Turf, Plaggen tot mesting, Honing voor de Byen, Voedsel voor de Schaapen, en Beezems om de vuile huizen te keeren, haalen zy uit de Heiden: voorts zyn andere onvruchtbaare Streeken niet onnut, zy geeven voedsel genoeg voor veele Dieren, Vogelen, en Insecten.
V. Hoe heeft God de Oppervlakte der Gronden naar zyne hooge Wysheid bekleed?
A. Zeer verschillend! De graauwe Klaigronden, de bruine Heivelden, de witte Duinen, en het verborgen Veen kunnen ons geen volkomen bekoorlyk gezigt uitleveren. Op dat egter niets onze Zintuigen verdriete, beedroeve, of beschaadige, niets onzen geest belemmere; heeft de Heer der Waereld, zulke treurige Koleuren der Gronden willende bedekken, geen zwart of rood verkoozen, wyl onze oogen di Koleuren niet zouden kunnen uitstaan; maar het groen, dat uit al- | |
| |
le de bekende Koleuren de eenige is, welke het oog niet afmat, maar streelt en genoegen geeft. De Planten, 't kleed der Aarde, zyn uit dien hoofde, groen geformeerd.
V. Welke nuttigheid beschikken ons zo veele verschillende Gronden?
A. Dat wy nu, in ons kleine Vaderland, Graanen, Boomen, en Veldvruchten van allerlei soort kunnen teelen. Veengrond kon geene hooge dikke Eiken, geene zwaare Tarw draagen: Heiden konden geen gras ter mestinge van groote Ossen, geene voedende melk voor Boter en Kaas uitleveren; hiertoe waren andere Gronden noodig, die wy hebben, en U bekend zyn.
V. Nu gy my de Gronden onzes Vaderlands verklaard hebt, zeg my, wat ze al in zich bevatten?
A. De zes bovengenoemde, Metaalen hebben wy niet in overvloed: onze losse Gronden kunnen die geweldige zwaarten niet verdraagen, zonder ze te laaten verzinken; dit zelf is eene proef der Godlyke Wysheid.
V. Hoe veel verliezen wy daarby?
A. En hoe veel wint daarentegen onze nyverheid er by? Deeze heeft, door den Koophandel, de Goud- en Zilvermynen van Africa en America, en de Diamantmynen van Visapour en Golconda in de Staaten van den grooten Mogol, in het Koningryk Bengalen,
| |
| |
en op het Eiland Borneo, voor ons geopend. Wat klagen wy dan over eene misbedeeling?
V. Hebben wy dan eenig goud en zilver in ons Land? Moet ik dat niet besluiten uit uw zeggen: dat wy de zes Metaalen niet in overvloed bezitten?
A. Wanneer gy Zand uit den Rhyn op den zoom van Gelderland haalt, en, gezuiverd hebbende van de groove deelen, onder het Microscoop brengt, zult gy het zagt geele stofgoud van de beste soort onder yzerkorrels, en onder Zand van de heerlykste koleuren ontdekken: ik zal het U, na deeze geëindigde Zamenspraak, laaten zien. Misschien zult gy het ook elders in onze Rivieren, doch niet in zulk eene veelheid vinden. Het zilver, zegt men, wordt in den Berg van Lochem, en in de Rivier de Berkel, door Zutphen stroomende, gevonden. De gelegenheid heeft my dus verre ontbrooken, om dit na te vorschen.
V. Wat komt U het verwonderlykste in het Goud voor?
A. Deszelfs Verspreiding door de vier Waerelddeelen wegens de groote nuttigheid, de schoone Koleur, de ongemeene Zwaarte, de verwonderlyke Duurzaamheid, en de haast ongelooflyke Rekbaarheid. De fraaie Koleur bekoort het begerig oog: in Zwaarte moeten
| |
| |
andere Metaalen den rang aan hetzelve afstaan: de Duurzaamheid is zo groot, dat het een vuur van twee maanden zonder merkelyk verlies verdraagen kan: en de Rekbaarheid is niet min verwonderlyk. Eén Klompje van één grein kan men tot eenen draad van vyf honderd voeten lang uittrekken, en één once van hetzelve kan eenen draad van twee honderd en tweeëntwintig mylen lengte worden: in één uitgeslagen grein zyn twee millioenen deelen, met het bloot oog zigtbaar. Hoe verwonderlyk is dan niet de vorming, de schikking, en het verband van dit Metaal? een diep geheim voor ons!
V. Het komt my vreemd voor, dat gy my niets van deszelfs gewigtige diensten gezegd hebt?
A. Verwondert U dat? Geen Metaal doet in de menschelyke zamenleving minder diensten dan het Goud: Yzer overtreft hetzelve daarin zeer verre.
V. Waarom wordt het Goud dan zo driftig gezogt, zo hevig nagejaagd?
A. Om dat het van de uiterste nuttigheid is in den Koophandel, en byna alleen van den Schepper daartoe schynt bestemd te zyn; want dien te dryven met verruilling van waaren, gelyk eertyds geschiedde, zou, nu de Handel op eenen anderen voet gedreeven wordt, eene groote verwarring geeven, ook
| |
| |
met andere zwaarigheden verzeld gaan, en zelfs overal niet mogelyk zyn. Ondertusschen moet men eene zonderlinge blyk der Godlyke Voorzienigheid daarin erkennen, dat hetzelve, nevens het Zilver, en de edele Gesteenten, Eeuwen lang, zyne waarde behouden heeft, en steeds zal blyven behouden, om in den Koophandel te dienen, en dien gemakkelyk te maaken.
V. Waar vinden wy tin, koper, kwikzilver?
A. Hier op de Veluwe by Harderwyk, en in de Graafschap van Zutphen, wordt eene soort van Zand gevonden, waar in Tin en Lood is; doch in het hooge van den Lande van Overmaaze treft men zeer veel Loods aan: Koper en Kwikzilver, zo veel wy weeten, nergens in onze Gewesten. Dan, om dit gebrek te vergoeden, hebben er de Noordsche Landen zo veel van, dat zy het met ons voor alle dingen gaarne verruilen.
V. Waarom heeft de Schepper zo veel van die Metaalen in de Aarde verborgen?
A. Op de Oppervlakte der Aarde uitgebreid zynde, zouden zy te veel nuttige plaats beslaan, die tot andere dingen beter kan dienen: hierom is het Koper en Tin, te gelyk met de andere Metaalen, in de ingewanden der Aarde gelegd, daar het niemant hindert; en wel in den grootsten overvloed,
| |
| |
om dat wy het tot duizend dingen noodig hebben, gelyk gy alle oogenblikken kunt zien, en ondervinden: ook is het daarom, nevens het Yzer, zeer gemeen, wyl het ons niet wél zou komen, daarvoor zo veel te betaalen als voor Goud en Zilver.
V. Eén woord noch van het roestige vuile Yzer?
A. Ik bid U, doet het yzer, dat uitmuntend en onontbeerlyk Metaal, geene smaadheid aan.
V. Waarom?
A. Zeg my, of er één Metaal is, dat hetzelve in Hardheid en Veerkragt kan evenaaren, of een ander U meer diensten doet? Zonder Yzer zou men de Masten der Schepen niet kunnen oprigten; geene Zeilen los of vast maaken; geen Anker laaten vallen; geen Weefgetouw zou er gaan; geene Molens maalen; geen Ploeg door het land gedreeven worden; geene Boomen zou men ter neêr kunnen vellen; geene Huizen timmeren; geene Steenen zagen; geen Vuur daaruit haalen, geen Oorlogstuig kunnen maaken; geene Rytuigen hebben; geene Horologien, geene Klavecimbeis bezitten: alles, wat gy aan uw lyf hebt, is door 't Yzer bereid.
V. Ik heb nooit deeze gewigtige diensten van het Yzer zo naauwkeurig nagerekend?
A. Wy zien al weêr daaruit het oud ge- | |
| |
brek, naamelyk, dat de gemeenste dingen zynde dikwerf de beste Hemelgeschenken, meestal, over het hoofd gezien worden.
V. Waar vindt men by ons Yzer?
A. 't Schynt in alle Gronden onzes Vaderlands min of meer verspreid te zyn. Men heeft twee soorten; de eene noemt men okeräarde, die door aanzetting of takschieting groeit; de andere heet men oehr, dat met geheele beddingen in Gelderland, en aan den rand van Overyssel ligt. Te Deventer en te Deutichem wordt het gezuiverd, gesmolten, en tot yzeren Potten en Kanonkogels vergooten. 't Yzer wordt uit stof genomen. Job XXVIII. 2. Dit wist men al in oude tyden; want deszelfs waarde heeft men vroeg gekend.
V. Hadden we maar de konst om het roesten te beletten?
A. Zy is er geweest, doch verlooren! De Leuningen der Damsluis te Edam zyn al voorlang door eenen Vaderlandschen Konstenaar van Yzer gemaakt, die ze tot heden toe tegens den roest heeft weeten te beveiligen. Men zoeke op nieuw naar eene konst, die de Ondervinding getoond heeft gevonden te kunnen worden.
V. Wat veroorzaakt den Roest?
A. Het Zuur der verrotte Planten, en de kragt der Roesting in onzen Dampkring heeft
| |
| |
zo veel invloeds op de Metaalen, dat het beste Staal in één uur roestig wordt.
V. Roest ook hier niet het Zilver?
A. Op veele plaatzen onzes Vaderlands beslaat het schielyk en zeer sterk, op anderen niet. Gy kunt daaruit oordeelen van de maate der Reinheid, die in de Lucht der verschillende Provintien onzes Vaderlands plaats heeft.
V. Laaten we tot andere delfstoffen overgaan?
A. Dit kan nu geschieden.
V. Wat telt gy daar onder?
A. De vlugge vitrioolgeesten, waarvan onze Lucht vol is: aan de muuren ziet men de Luchtsalpeter in vlokagtige spiesjes; hetzelve is met alkalyn- en ammoniakzout, met aluin en zwavel ook in de Planten: het gemeene Zeezout valt nergens te delven, maar is uit het Zeewater te haalen.
V. Kan het Menschelyk vermogen zout uit de Planten haalen?
A. Zeer gemakkelyk! Men verbrandt hout, bladeren, steelen, enz. waarna derzelver assche in het water geworpen, gekleinsd, en het vogt op een koude plaats gezet wordt, om Kristallen of het Zout te laaten schieten.
V. Tot wat einde zyn er zo veele Zouten in de Lucht en in de Aarde?
| |
| |
A. Om alle dingen te doen groeien, vruchtbaar en smaakelyk te maaken; om alles te doen leeven en te onderhouden, wyl de Aarde anders in zich zelve niet vruchtbaar is.
V. Hoedanig is de werking der Zouten?
A. De Zouten, verschillende in gedaante en trappen van werking, zyn oorzaak niet alleen van den smaak, reuk, vermaak en van pyn, naar de minder of meerder tederheid der dingen, waarop zy werken; maar ook van de wonderbaare veranderingen in de vaste en vloeibaare deelen der Lichaamen.
V. Welke is dan de gedaante der Zouten?
A. De Schoonheid en Regelmatigheid, altoos voorkomende in de Werken der Natuur, ontdekken zich misschien nergens duidelyker dan in de Zouten; want derzelver deelen, ontbonden zynde, worden niet zo dra tot werking opgewekt, of zy helpen elkanderen onderling tot het zamenstellen van zulke Figuuren of Kristallen, als aan elke soort byzonder, en altoos eigen is.
V. Mogelyk kunt gy dit niet klaarer uitdrukken; maar wel met een voorbeeld, ten mynen betere verstande, ophelderen?
A. Ontbindt Kamfer, (schoon eene soort van harst) in Jenever, en giet dat in een flesje: in den beginne zult gy niets daarin ontdekken; maar wanneer dit vogt tot eenen zekeren trap
| |
| |
van koude zal gekomen zyn, zult gy duizend fraaie Sterren daarin zien opklimmen en nederdalen, of allerleie takken en vederen, naar verscheiden' zyden getrokken, beschouwen. En wilt gy meer andere fraaie Zouten of Kristallen zien, dan moet gy die van den Azyn, Wynsteen, Hertshoorn, of Barnsteen enz. met het Microscoop beschouwen; of zo gy een droppel gemeene Pekel op een glaasje legt, en door een weinig vuurs laat uitdampen, zult gy zien, hoe ons gemeen Keukenzout wordt gemaakt: de Kristallen zullen zich onder uw oog formeeren.
V. Hoedanig is hunne werking op de vaste of vloeibaare deelen van ons Lichaam?
A. Wanneer zy door de Maagsappen ontbonden, dat is, kragteloos gemaakt worden, eer zy in het bloed overgaan, dan doen zy geen kwaad: maar wanneer dit niet geschiedt, gelyk in alle vergiften, dan oeffenen zy eene vreeselyke werking op de Maag, op de Darmen, en op 't Bloed: en zyn zy zeer geweldig, dan is het aanstonds met het leven gedaan.
V. Wat is er ten aanziene van het gemeene Zout verder opmerkelyk?
A. Dat het zeer overvloedig is, wyl het oneindig nuttig is. In Polen graaft men het uit den grond; in Frankryk en Spanje delft men kuilen aan den Zeeoever, waarin men
| |
| |
de golven eenig water laat werpen, 't welk uitgedampt zynde, zo blyven de Kristallen of het Zout ten gebruike agter.
V. Welke zyn deszelfs verbaazende en onveranderlyke Eigenschappen?
A. De zo wyze als magtige Schepper heeft aan hetzelve de kragt gegeeven, om zelf niet te kunnen bederven, en andere dingen tegens het bederf te kunnen bewaaren, waarom de Heere jesus zyne Apostelen daarby vergeleek. Gy zyt het zout der aarde. Matth. V: 13.
V. Gy hebt de salpeter onder de Zouten geteld, leer my deszelfs aart kennen?
A. Wél gebruikt, is ze van eene uitneemende nuttigheid voor onze gezondheid, of dient dikwerf tot derzelver herstelling, en, wanneer men er Buskruid van maakt, is dezelve, gelyk gy weet, van eene allergeweldigste kragt.
V. Wat brengt gy tot de mynstoffen?
A. Het kryt, dat men by ons in groote brokken buiten Steenwyk en elders vindt; de steenkoolen, die men veel in den Lande van Overmaaze delft, en mogelyk ook in de gronden onzer Veluwe verborgen liggen: van beiden weet gy het nuttig gebruik. Het kwikzilver vinden wy nergens in ons Land, gelyk ik reeds gezegd heb.
V. Waarom maakt gy er dan melding van?
| |
| |
A. Vermids de Schepper hetzelve zo aartig als nuttig heeft gemaakt. Het is niet vogtig, egter vliegt het boven het vuur, als een waassem, die doodelyk is, op: het is zeer zwaar, egter uitneemend beweeglyk: het is geen water, egter bevriest het by eene onmatige koude: het is een geweldig vergift, maar ook een uitmuntend geneesmiddel: zeer ligtelyk kan men het scheiden, doch even spoedig vloeit het in een: men kan het donker hebben, en ook wit blinkend maaken: het bestaat uit ronde bolletjes, men kan het egter ook plat drukken. Onze Spiegels Thermometers en Barometers zyn wy er aan schuldig, weshalven het ons de uitneemendste diensten doet.
V. Hier boven hebt gy van de steenen, als eene byzondere Delfstoffe, gesprooken: welken hebben wy in ons Land?
A. Ik zal er U eene lyst van geeven. Kalksteenen van verscheiden' koleuren - Marmer op Wieringen, en op de Uiterwaarden onzer groote Rivieren, waarschynlyk daar gegroeid, of neêrgelegd door de ysschotzen, uit Duitschland afgekomen - Albaste Steenen op onze Veluwe en aan onze Stranden - Bladgips - glasagtige Gips- Rots- Lei- Zand-Glimmer- Jaspis- en Porfyrsteenen - Graniten - Agathen - Keisteenen van verscheiden' ko- | |
| |
leuren, rond afgesleepen door het schommelen der wateren, deels door de Zee uit Engeland, deels door den Rhyn uit Duitschland aangebragt, en deels hier gegroeid, gelyk uit derzelver laagen blykt.
V. Welken meer?
A. Druipsteenen, dat is, die door het Water zyn omkorst aan de gewelven, aan putten en aan bruggen, welker kalkagtige deelen, door de zouten der lucht ontbonden, zich vereenigen met het doorzypelend water, en dus zulke Steenen vormen. - Aangroeiende Rotsteen op eene bank voor Scheveningen, bezet met een yzeragtig steenmaakend zand - Voorts kan ik U laaten zien Tufsteen door omkorsting, welke men overvloedig vindt in het Meertje van ons Vaderlandsch Dorp Rokanje - Steenen, vervuld met veele Zeeschulpen - Podding-steenen uit den Rhyn - Barnsteen van het Eiland Urk, en uit den Dollaert - kristalagtige Steenen, welken men op de Veluwe, op den Amerssoortschen en Lochemschen Berg vindt, en gesleepen zynde voor het beste Kristal niet wyken - Steenen, welken, doorgeslagen, in hun midden groote Kristallen vertoonen, gelyk men zulke buiten Arnhem aantreft, enz. - die ontmoetende, zult gy ze ligtlyk leeren kennen.
V. Waarvan komen zo veele soorten?
| |
| |
A. Wegens het verschil van aarde, zwavel, metaalen en zouten, waaruit zy gevormd zyn.
V. Waar vindt men zo veele soorten?
A. De plaatzen van sommigen hebbe ik reeds genoemd. Groningen, Drenthe, de Veluwe, Amerssoort, de Naarderhei, en eenige Dorpen der Meyery zyn ryk van zulke Steenen: in andere naby liggende Dorpen en Gronden, gelyk in de Betuwe, in Zuiden Noordholland enz. vindt men er egter geenen van belang; dan, ofschoon men er millioenen kleinen op de Veluwe aantrest, geen twee zyn egter elk anderen in gedaante volkomen gelyk.
V. Tot welke einden heest de Schepper dezelven geformeerd?
A. Zy dienen voornaamelyk, om vuur te maaken; om onze dyken tegen de Zeeslagen te beveiligen; om onze straaten en stallen te bevloeren; om in de paden onzer hoven te leggen; en om molens te doen maalen.
V. Welke zyn de kostelykste aller Steenen?
A. In andere Waerelddeelen vindt men veele kostelyke edele Gesteenten, waar onder de Diamant met zyne schoone glanssen voornaamelyk behoort, die in stukken geslagen, en in den zonneschyn door het Microscoop bezien, slikkerende vlammen met geduurige schitteringen, als eenen flaauwen Blixem, vertoont.
| |
| |
V. Van den Blixem spreekende, valt my in, U te vraagen, of er geene dondersteenen zyn?
A. Geloof geen fabelen! Die men U daar voor in de hand wil stoppen, zyn versteende Zeeäppelen, Beitels, Wapenen, of eertekens der oude Volken deezes Lands.
V. Waarom vindt men geene diamanten in ons Land?
A. Moet dan ons Land alle schatten en schoonheden der geschaapen' Natuur bezitten? Zyn de Kristalsteenen, zyn de Veluwsche, en de Lochemsche Diamanten geene uitsteekende fraaiheden onder onze Steenen, dikwerf voor waare Diamanten gehouden?
V. Dan, tot wat einde dient het hemelsbreed onderscheid tusschen eenen flikkerenden Diamant en eenen doffen onaanzienlyken Keisteen?
A. Tot wat einde zo veele duizend Verscheidenheden in alle dingen? Hier boven heb ik U eene soortgelyke Vraag reeds opgelost. In alle geslagten van Schepselen zyn eenigen van geringe, anderen van uitmuntendo schoonheden, de Schepper leert ons dus van de eersten tot de laatsten op te klimmen.
V. Welk is de nuttigste Steen?
A. Geen is zo wonderlyk en zo nuttig als de zeilsteen, die, elders uit de Mynen gedolven, het Yzer, 't welk men er aanstrykt,
| |
| |
de kragt geeft, om ons het Noorden aantewyzen. Voorheen durfde men niet verder in Zee steeken, dan men Land kon zien; nu gaat men, met deezen leidsman, gerust naar den grooten Oceaan, daar Hemel nog Aarde eene eenige baak geeft, en men durft door onmeetlyke Zeewoestenyen de geheele Aarde rond zeilen, zonder ergens in den weg veel te missen, of te verdoolen.
V. Dat hy dan nimmer verlooren gaa!
A. Geen nood! De goede Schepper heest ons den weg geweezen, waar door wy aan het Yzer eene magnetische kragt kunnen geeven, en er dezelfde diensten van trekken.
V. Dit is wonderlyk?
A. Wy hebben ook in ons Vaderland by toeval ontdekt, dat het Kruis van eene Kerk, door de langduurigheid des tyds, eene magnetische kragt gekreegen hadt. Wanneer gy zelf dat vermogen in het Yzer brengen wilt, neem slegts eene Tang, en stryk ze eenige reizen over een Mes, op eene yzere plaat gehouden, gy zult dezelfde kragt daarin spoedig verwekken.
V. Vindt men geene versteeningen in ons Land?
A. Verscheiden! Vóór eenige jaaren vischte men in den Yssel by Doesburg een Dyebeen van een Dier, byna twee ellen lang, weegende zevenënvyftig ponden. De Hoog- | |
| |
leeraar palier heeft een versteend Dyebeen van eenen Olyfant, te Hedel, een Dorp van Gelderland, opgedolven, weegende veertig ponden, beschreeven. Eenen Worm, binnen in eenen steen versteend, heb ik op Wieringen by den Heer caarl gezien. Hebt gy lust, ik zal U straks vertoonen eene menigte Zeeschulpen en Zeegewassen, in Steenen zittende, welken ik in Groningen heb verzameld; als mede Hout in yzer veranderd, in het Graafschap Zutphen gevonden; eene menigte versteende Zeeäppelen van Wieringen en uit Overysfel; eenige versteende Zeeschulpen en Haaitanden, gedolven uit de aanzienlyke, onlangs gegraaven' vaart hy het schoone Lusthuis Twikkel; en, 't geen verwonderlyker is, een stuk eener Ribbe van eene Krokodil, versteend gevonden in den St. Pietersberg by Maastricht: Een Dier, dat anders in Egypte thuis hoort.
V. Een Krokodil in onze Vaderlandsche Gronden versteend! hoe komt die hier?
A. Ik weet er niets op, dan te denken, dat ze door het geweld der Wateren by den Zondvloed hier gebragt is; en, dit vast gaande, dan hebben we ten minsten één bewys in ons Vaderland voor de Waarheid var die groote Gebeurtenis, beschreeven in een Heilig Boek, waarop de vittery van sommige ondankbaaren is aangevallen, alleen om dat
| |
| |
hetzelve van den Hemel geopenbaard is.
V. Hoe geschieden deeze Versteeningen?
A. De Vogten en Zouten der Aarde, met Steenstoffen bezwangerd, dringen in de kleinste openingen, by voorbeeld, van het Hout, en vervullen derzelver ruimte, welke vogten voorts verdikken: de vaste deelen des houts, nu ontbonden zynde, gaan vervolgens tot een fyn stof over, dat wegspoeld of met andere deelen vereenigd wordt, zo lang, tot dat alles Yzer of Steen is geworden.
V. Ik zou nooit gedacht hebben, dat gy my zo veele Schoonheden, ten aanziene van 's Vaderlands Gronden, zoudt hebben leeren opmerken. Nu ken ik de vloer onzer groote Woonplaats, en wat wy onder dezelve kunnen vinden, zo wy ons oog willen verlustigen, en 's Scheppers Wysheid daarin zien, Laat ik U daarvoor danken, en, zo het U behaagt, leidt my verder in de kennis deezer schoone wooning?
A. Deeze Schoonheden moeten ons dringen tot die danktaal: de hemel is uwe, ook is de aarde uwe: de waereld en haare volheid die hebt gy gegrond. Ps. LXXXIX: 12. Wy willen morgen het stuk hervatten, en ons heden met de beschouwing der genoemde Versteeningen vermaaken.
|
|