Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] XXIII Waarheen, o brandende ziel, in het branden van de woestijn? zou er nergens een bron of een palm noch de zweem van een schaduw zijn? niets dan loodrecht de zon op het hoofd, in den schedel het kokende tin, in de leden ziekte en dood? moet dan elke stad aan de kim die vlamt in het avondrood met den morgen vervlogen zijn als een schim, een luchtspiegeling? Vorige Volgende