Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 160] [p. 160] VI De droomen gaan door zijn slaap als gedrochten door het heelal; de maan is een dier dat vergaat in het schaamteloos wolkendal; en hem, wien het vuur van den geest met den beet van een schorpioen door het glad labyrinth van de schors in het weeke der hersenen drong als gif in een gulzige spons, breekt bij nacht in een doornenkroon het zweet der gedachten uit als een schimmel, een venuskrans. wie legt nu een doek om zijn hoofd? zijn schedel klopt als een wond; maar geen zwam met edik en gal kust den gemartelden mond. Vorige Volgende