Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 135] [p. 135] De wijnpers Haren als gouden regen, haren als beukenrood, o, stroom langs wilde wegen over den blanken schoot. laat kleine borsten trillen als room in 't morgenrood, laat smalle schouders tillen hun vruchten, hun aroom; laat hooge, ranke beenen dragen den fieren romp, en over al hun leden ademen de morgenstond. als visschen in rivieren, als zon in 't berkenwoud, uw dunnen mantel zwieren van bruinrood beukengoud. o, weemoed te voorvoelen hoe al dit blank en goud, de golven met hun woelen reeds neigen naar den dood. hoe strakke, jonge borsten en 't glooien van den buik onmerkbaar reeds verdorren in 't glanzen van de huid. [pagina 136] [p. 136] eens zult gij niet meer lachen met tanden, vocht en wit, omdat bederf en schande in al uw leden zit. maar uit uw vleesch, vervallen, melaatsch geworden lust, stijgen bij honderdtallen de liedren langs de kust en doen de tuinen schallen van vreugden, warm en rood; gij zijt ten prooi gevallen den wijnpers van den dood. Vorige Volgende