Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] XI Twee maal twee Kaarsen staan naast ons bed. het donker hangt om het onrustige woud van de vlammen; maar in mijn armen houd ik den jongen, die bed, brood en gebeden met mij deelt. boven mij, tegen den zolder, verdeelt een waterpas spiegel de vage ruimte der kamer met de kleine trillende vlammen in twee bijna gelijke vertrekken; ook boven mij lekken de vlammen, ook boven mij houd ik den jongen in mijn armen, die bed, brood en gebeden met mij deelt. hier, onder het deinen van mijn buik voel ik het kloppende leven dat woelt in mijn schoot en door mijn bezwijming dansen de vlammen bij honderdtallen maar boven mij zie ik zijn rug zoo dreigend hangen alsof hij loodrecht omlaag zal vallen; en terwijl ik hiér mij verlies in vervoerende ondergangen, zie ik dáar mijn ontuchtig-spiedend masker neerhangen over zijn schouder - totdat ik de oogen sluit. Vorige Volgende