Tempel en kruis
(1940)–H. Marsman– Auteursrecht onbekendH. Marsman, Tempel en kruis. Em. Querido, Amsterdam 1940
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Tempel en kruis van H. Marsman in de eerste druk uit 1940.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 4, 6, 28, 36, 58, 60, 76, 78, 80, 82, 86) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina 1]
TEMPEL EN KRUIS
[pagina 3]
H. MARSMAN
TEMPEL EN KRUIS
MCMXL
N.V. EM. QUERIDO'S UITGEVERS-MIJ
AMSTERDAM
[pagina 81]
INHOUD
[pagina 83]
DE DIERENRIEM | ||
I. | De man van wien ik dit verhaal vertel | 7 |
De kamer waar hij werkt is als een cel | 8 | |
Naar deze reede zenden zon en maan | 9 | |
Het oud gesternte gloeit, en in den nacht | 10 | |
II. | De toren slaat | 11 |
III. | De nacht schrijdt voort | 12 |
IV. | Terwijl hij loopt | 13 |
V. | Het was donker | 14 |
VI. | De droomen gaan door zijn slaap | 15 |
VII. | ‘O vleesch dat uzelve bevlekt’ | 16 |
VIII. | Vroeg in den morgen dwaalt hij door de stad | 17 |
IX. | Hij dwaalt niet meer | 18 |
Eens bood die tuin hem een beschutte plek | 19 | |
Waarom dan kwam hij hier? | 20 | |
Een afscheid dus? | 21 | |
X. | Teederheid, leg nu uw hoofd | 22 |
XI. | De kamer is hoog en ruim | 23 |
XII. | Na zulk een dag daalt in den nacht het vuur | 25 |
DE BOOT VAN DIONYSOS | ||
XIII. | De morgenwind ontrolt zijn schuimende banieren | 29 |
XIV. | Terwijl hij nadroomt waar het open raam | 30 |
XV. | De morgen scheert in huiverende vlagen | 31 |
[pagina 84]
XVI. | De zomermiddag lag in sidderende vuren | 32 |
XVII. | ‘Ik die bij sterren sliep en 't haar der ruimten droeg | 34 |
DE WANHOOP | ||
XVIII. | De wereld werd woest en leeg | 37 |
XIX. | Hoe hard en blank was het beeld | 38 |
XX. | Donkerder werd nog de dag | 39 |
XXI. | Die, een roovend en zwervend dier | 40 |
XXII. | Toen rees hij op en stond | 41 |
XXIII. | Waarheen, o brandende ziel | 42 |
XXIV. | Hoe suisde het bloed in zijn hoofd | 43 |
XXV. | Waar eenmaal de engel des doods | 44 |
XXVI. | Alles immers is beter dan dit! | 45 |
XXVII. | De winter dreef langs het raam | 46 |
XXVIII. | Brandende bleef ook dat jaar | 47 |
XXIX. | Hij werd langzaam gesloopt door zijn vrees | 48 |
XXX. | Hij zocht in het donker de rots | 49 |
XXXI. | De geloovigen knielden als graan | 50 |
XXXII. | Door het venster sloeg regenbooglicht | 51 |
XXXIII. | Toen sprong uit den mond van den knaap | 52 |
XXXIV. | Duizendmaal duizendmaal | 53 |
XXXV. | De wanhoop doorvlijmde zijn hart | 54 |
XXXVI. | De extase brak als een zuil | 55 |
XXXVII. | ‘Wat deedt gij binnen den muur | 56 |
XXXVIII. | ‘Niets anders dan vrees voor den dood | 57 |
[pagina 85]
DE ONVOLTOOIDE TEMPEL | ||
XXXIX. | De kamer waar hij lag werd weer een cel | 61 |
XL. | Wie de kelk aan den mond heeft gezet | 62 |
XLI. | ‘Breek op | 63 |
XLII. | ‘Wie zegt mij dat het verraad | 64 |
XLIII. | Hij lag in het donker en dacht | 65 |
XLIV. | ‘De liefde slaapt in haar hart | 66 |
XLV. | De schemer draalt | 67 |
XLVI. | Geen dragender | 69 |
XLVII. | De zon scheen als helsche steen | 71 |
XLVIII. | De hemel is leeg | 73 |
XLIX. | De tocht door de kloven was steil | 74 |
L. | De zon hing laag | 75 |
DE ZEE | ||
LI. | ‘Wie schrijft, schrijv' in den geest van deze zee | 79 |