Porta Nigra(1934)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Terugkeer uit den vreemde Dit gebied is een landstreek des doods en de middag is grauw als de nacht... ach, hoe lang heb ik niet gezocht naar het pad van haar huis, naar haar tuin, naar het gras dat haar schrede betrad. zij was de eerste die in de lente des levens een zomer lang met mij was... maar zij verliet mij en zij verried de vluchtige tenten voor het veilge vijandelijke dak. ik heb haar vervloekt en veracht, want zij liet mij zwervende gaan alleen langs de wegen des levens, en naar haar bleef ik hunkren, in welk bed ik ook lag. en met het stijgen der jaren steeg ook de wanhoop en verschraalde de moed; ik had allengs haast geen wensch meer dan nog eenmaal bij haar te zitten, in den gloed van het haardvuur, desnoods als mijns vijands gast. want al deze dingen die ik bestreefd en gehad heb: trots en verwoedheid, en een moed als men zelden bezat, zij verdwijnen in een onstilbaar verlangen als de schaduw des doods wast... en zij wast, ik voel mij langzaam vermoeien, en de vrees haar nóóit meer te zien trok mij weg uit het zuiden, uit het gloeien om nog eenmaal haar handen te zien. [pagina 55] [p. 55] en nu is zij dood, zij is dood... de tuinman die het mij zei, opziende van zijn schop, wees mij het pad naar haar graf. en wat rest mij hier bij haar graf dan herdenken en bitterheid dat zij wie haar gaf: vrijheid en namen en droomen als geen minnaar haar gaf, ook dit heeft genomen: bij haar te zijn in haar graf. Vorige Volgende