Van Elro
Madonna in Tenebris
Indien niet mijn oordeel over bijna de geheele contemporaine lyriek door een hernieuwd opvoeren van het critisch nulpunt zeer eenzijdig-afwijzend en persoonlijk geworden was, zou mijn oordeel over de gedichten van Van Elro, den hoogeren tweelingbroeder van den prozaschrijver Roel Houwink, ongeveer zoo kunnen luiden: De poëzie van Van Elro is in haar beste momenten (die in den Palladiumbundel zijn samengebracht) de uitdrukking van een ingetogen deernis en een sereenen weemoed. De gegevens dezer gedichten zijn in hoofdzaak vrouwen, die zich in een a.h.w. sidderenden tusschenstaat bevinden: tusschen angst en verlangen, tusschen dag en nacht, tusschen dood en leven, tusschen maagd en vrouw. De titel geeft dien voorkeur voor vrouwelijke schemerstaten reeds duidelijk aan. Dralende schemer omweeft haar; ijle onbestemdheid doet haar huiveren; zij blijven vaag en raadselachtig achter een waas, een geheim van neteldoek, om hem zelf te citeeren. Van Elro's intuïtie vat die toestanden in een behoedzaam, zachtpeilend tasten; zij verstart de schakeeringen niet door scherp, versteenend ingrijpen; zij laat de overgangen vloeiend en schemerend-organisch.
De beweging der verzen is te zeer gelijkmatig: een gevolg van zijn wijze van ervaren, die te volgzaam is: zoo worden zijn gedichten meer begeleidingen van toestanden dan verhevigingen daarvan; zoo ontstaat anderzijds een zuivere verhouding tusschen beeld en beweging, en een zich zelf bijna voortdurend gelijk en gelijkwaardig timbre.
De aard van zijn werk wordt wezenlijk bepaald door den schroom, waarmee hij zijn gegevens benadert. Deze schroom (want bij alle onthullen en ontkleeden is zijn aanvatten nooit een aanranden), deze bijna bedeesde, stille noblesse in de nadering tot zijn objecten, heeft creatief een nadeel: uit respect voor het eigen-leven zijner gegevens wordt zijn visie over-bescheiden, aarze-