ouder dan twintig, maar jonger nog dan zesendertig zijn - onze lyrische jaren! - garven, die men nu volwaardig rekent, achteloos verstrooien op den wind, doch van de studiën van Van den Bergh zal hij zeggen, dat zij menig probleem dieper en strakker doorlichten dan vele studiën van anderen, in vele tijden. En van zijn verzen...: Einde zeventien verscheen De Boog; er kan nu afstand genoeg zijn om een oordeel in vaste contouren te trekken. Want afstand is noodig: na de verrukte vereering aanvankelijk, na de vervreemding van 't dagelijks-gewennen, bracht een na jaren hervatte lectuur van dit werk, naast de bewondering, het doorzicht: liefde verdiept door begrip, dat waarden erkende, maar schimmen verwierp.
Deze is allereerst de algemeene beteekenis van Van den Bergh, dat hij nieuwe mentale en daaraan verwante poëtische uitzichten openstiet, dat hij versche hulzen vond voor versche kern. En in bizonderen zin denk ik mij zijn wereld voornamelijk samengesteld uit de vermenging en wisselwerking dezer elementen: zijn heidendom, zijn Joodsche rasaard, zijn Europeëer-schap, zijn overwegend Latijnsche cultuur.
Zijn heidendom leeft in de dionysische aanvaarding der vooral aardsche driften, in de stroomende omarming van het heelal, in de verheerlijking van het licht, van het zaad. Vruchtbaarheid staat midden in zijn aandacht, en Priapos, genoemd of verzwegen, voert of geleidt elk lied. Maar indien diepte in stilte ligt, en de laatste verteedring in zwijgen, - ik ben geneigd dat te meenen - zoo won hij ze zelden, want overwegend luid is zijn stem, en overwegend beweeglijk. Stilte wordt klein bij hem en zwijgend beklemmend.
Zijn paganisme, verbizonderd: Jodendom. En indien ge de scheemrende verheldering, de warende, uiterste verijling, die de gedichten van Roland Holst kenmerkt, de apollinisch-elysische verklaring van alle drift, den Droom wilt noemen, zoo moet ge zeggen, dat hij droom-loos is. Maar daar staan tegenover, als winsten van zijn ras: een snelle, lenige voortvarendheid des geestes, die zijn