was per se oneerlijk, verlogen, verlitteratuurd, verfraaid en verdraaid, en ik kan den wrevel niet onderdrukken, dat dit precieuze geteem over deemoed, geduld en wachten, in den grond een onduldbare hoogmoed is, een farizeeïsche valschheid. Het is, in ons land, letterlijk dezelfde verlogenheid, die de vaag-religieuze geschriften vervalscht der vrijzinnigen, artistieke apostelen en apostolische artiesten; dril, gelatine -, changeant.
Een man wordt hij enkel, Rilke, in de buurt van Rodin. Maar wanneer hij maar in Parijs is, en Rodin in Meudon en hij hem weer briefjes moet schrijven, vloeit hij over en uit in bewondering, zoo walgelijk idolaat en serviel, dat het ons moet verwonderen, dat Rodin hem in zijn huis heeft geduld; zelfs gehaald. Tot zoover mijn misschien onbillijke afkeer.
Daarnaast bevatten deze correspondentie's veel goeds en soms iets werkelijk en spontaan sterks, dikwijls veel interessants. Vooral, in het begin en aan het eind, over Rodin. Over diens leven, zijn werk, zijn wijze van werken, van natuurbeschouwing, levensopvatting. En ten slotte zegt Rilke, uit en over zichzelf, dikwijls uitstekende dingen. Hij was - denk aan veel van zijn werken, en aan veel van zijn proza, zeer zeker een zeer bizonder artiest;