den dans om hun lichaam bewegend uit te vieren; maar al deze eischen, die een kunstwerk evenzeer bevredigen kan, raken slechts zijdelings zijn creatief wezen, zijn onuitroeibaar geheim.
Lyriek is eenzaamste aller kunsten, de smalste wellicht: zij kan, naar haar wezen, bijna uitsluitend aan orphische normen voldoen: haar greep op de menigten, zelfs toen die nog volkeren waren, was uiterst gering. De kracht van lyriek heeft altijd en eeuwig alleen maar enkelen vervoerd: een drama, een roman, in latere tijden, hebben behalve het slechts voor enkelen naspeurbaar geheim, breeder, en rijker krachten: zij grijpen een groep en bezielen haar tot religieuse en maatschap'lijke daden. De lyriek is eenzaam.
Ongetwijfeld zou zij, wanneer het volk hier volk was, vechtend om God en vechtend om brood, door tallooze lyrici breeder en feller bezield zijn dan nu, maar daarmee is dan gezegd, dat het gemis aan volkslyriek, aan geloofslyriek, dat weer opvalt in een boek als Nieuwe Geluiden, niet allereerst een gebrek is der dichters, maar van de totaliteit, van de menigte hier. Die laat haar dichters verarmen en verijlen, die voedt en voert ze niet meer; dor en dof, zonder grootsche, verrukkende krachten, zonder adem, zonder élan, verwijst zij den dichter