| |
| |
| |
A. Roland Holst
De Afspraak
Aan de vernieuwing in leven en vorm (verscherpte helderheid van geest, trillende versnelling van tempo, den hachelijken sprong van beeld naar beeld, de, soms eruptieve, onmiddellijkheid van het woord...) is het werk van Roland Holst hoog en laatdunkend voorbijgegaan. Aldoor uitsluitender en afwerender in zichzelf gekeerd, is het zich gaan bewegen op de grens van droom en leven; en dit laatste behield enkel nog waarde voorzoover het bruikbaar was om, door contrast, het leven van den droom te verhoogen; om daarna in den droom te worden opgelost. Soms koel en hooghartig, soms bijna hartstochtelijk werden leven en wereld verwaarloosd en verworpen, en groot en blindelingsch werd de overgave aan den droom. Ontegenzeggelijk: in de beslistheid der keuze, in de onaantastbaarheid van het gebaar stak een elementaire kracht, een heilige verblinding; en wie zal zeggen, hoe somber-tragisch de keuze was? Werden de laatste schepen naar dit leven verbrand? Het scheen zoo. De droom werd een vrij van het leven zwevende wereld, een ijl heelal, volkomen in zich zelf besloten. De zelf-verbanning in een koude
| |
| |
ruimte, vóór- of nà-menschelijk, leek onherroepelijk. Beseft ge, hoe groot de kracht moet zijn, die daar ademen kan; en hoe sterk het vormend vermogen, dat deze schemergebieden kern en omtrek verleent? Maar ook hoe beklemmend het leven in deze leegte, en hoe onhoudbaar soms de verlatenheid? - Er ligt zwakte in de onderdrukking der werkelijkheid, in het ongenaakbaar wegstaren over de wereld; maar hoogheid des harten in de aarzellooze volstrektheid van dit gedrag. Koel, buitenwereldsch, maar groot, en volledig.
Zal de bron van poëzie, die zijn droom voedt, blijven wellen? Zal hij den pooltocht van de verbeelding, waarvan hij spreekt, kunnen volbrengen? Men weet het niet. Maar men vraagt zich af: moet hij eerlang niet verstikken in het luchtledig? Of zullen de vele stroomingen van het leven zijn veste niet ondermijnen en sloopen? Zijn gestalte wordt, zoo beschouwd, somber en tragisch; en onpersoonlijk-vergroot: een wankelend rijk. Hij draagt een cultuur, en met hèm valt een wereld. Doch wellicht is hij sterker dan deze tijd; wellicht werkt hij, afgewend, door tot het einde; wellicht sterft, zoolang hij leeft, het Romantisch verlangen niet uit. - Of treedt hij terug op den weg? vernieuwt hij
| |
| |
zijn werk aan het leven? Er zijn dingen, die daarop wijzen.
De Afspraak beteekent een wijziging van gedrag en een afbreuk aan de volkomenheid zijner keuze; bezien in het licht van vijandschap tusschen leven en droom - een verlies aan droom. Zij beduidt een verbreeding, een zoeken naar nieuwe contacten; en een concessie tegenover de werkelijkheid. - Ze is een geestelijke autobiografie; een belijdenis, algemeen beschouwd; en een biecht bij wijlen; vaak een bekentenis. Zich richtend tot: ‘zijn grooter en sterker evenbeeld aan gene zijde van licht en wind,’ spreekt hij zich uit over den gang en den aard van zijn leven, over de wereld, de verhouding daartusschen - over zijn dichterschap... Maar al richt hij zich tot een Verborgene, hij heeft ons zijn afspraak met hem bekend gemaakt (soms denk ik: verraden); hij heeft de neiging gevoeld, en gevolgd, zich mede te deelen. Hij zocht naar gemeenzaamheid. De Afspraak is een confessio.
Ze is niet onomkleed, niet naakt, maar ingetogen en hoog. Het is, alsof het weerstreven dit alles te zeggen, de woorden hier en daar donkerder kleurt, en omfloerst; alsof het ze adelt; - en men moet zeggen, daarnaast, dat op den afstand, waar
| |
| |
dit verbond gesloten werd, het bekennen ervan het te gemeenzame geheel verliest. - Maar toch blijft men voelen: al heeft hij dien trek (der te groote gemeenzaamheid) in zijn werk opgeheven, zij was in de neiging tot deze belijdenis rudimentair aanwezig.
Schuilt er een andere, te betreuren, trek in dit belijden? in de wijze, waarop Roland Holst zich belijdt, althans? Is dit bekennen, dit zich-herkennen, volkomen vrij van een zacht zich-spiegelen, van een princelijk, of goddelijk narcisme? Omfloerst (en schendt) de zuiverheid dezer confessio niet een zelf-genietend zich-bedwelmen, zooals de ondertoon van dit werk een lang, tot duizelen toe doordringend bedwelmen wekt? De Afspraak is dan, naar dezen kant: een prae-rafaëlitisch narcoticum.
Men kan van Bach zeggen, dat hij in hemelschen eenvoud begint, waar een enkele andere, een stormend strijder, een énkele maal eindigen mocht. Zeg veilig, hoewel wat groots', bij het eeuwige. Dat hij, voortdurend, zwevend of strijdend, dànsend door de tuinen, over de rotsen, langs de pleinen der eeuwigheid dwaalt. (Hoe vreemd: zoo een fuga heeft nog een oorsprong, een einde zelfs...). - Men kan van dit proza van Roland Holst iets dergelijks zeggen: dat het, na twee zinnen, na twee maten,
| |
| |
zeg maar, u opneemt en meevoert in een donkeren stroom. Hij heeft over Cheops gezegd, naar ik meen, dat het u, eenmaal lezend, ondenkbaar wordt, dat het er vroeger niét is geweest; dat het ontstaàn moest, dat het, eenmaal, eindigen zal. Er is overeenkomst tusschen Cheops en een fuga van Bach: zij beide beginnen, als vanzelf-sprekend, onmiddellijk op het hoogste plan; en blijven daar, onafgewend. Niet somnambuul-gedreven, maar met open oogen, en onbedreigd. - Men heeft, al-lezend, alluisterend, het gevoel: het zal nog jaren duren -; misschien had het een oorsprong (men vergat dien, allengs); het heeft wel géén einde, - men leeft, voortdurend, in een voortdurend-wisselende eeuwigheid. Een soortgelijke ervaring geeft Roland Holst, op een ander plan: het onherroepelijk en onmiddellijk ingelijfd zijn. - Dit wijst op een elementaire kracht, en op een onweerstaanbare stem.
Ik zal niet trachten den ideëelen bouw, de gedachten-wereld, van De Afspraak voor u te schetsen. Hoewel zij er uit te puren, er uit te scheuren zou zijn, en in abstracto te herscheppen, blijft deze reconstructie een dwaas-onevenredige verkleining en verstarring in verhouding tot de idee-zelf en tot het levend geheel.
Niet alleen in de neiging, die hem tot deze
| |
| |
bekentenis dreef, ook in het werk zelf liggen de elementen, die op een kentering wijzen. Niet het zich-uitspreken enkel wijst u daarop; veelmeer de herboren aandacht voor de uiterlijke werkelijkheid, het zien van concrete, dagelijksche dingen. Er staat in dit boek een beschrijving van een kamer, van een straat met dansenden om een draaiorgel, van een treinrit door den avond met een harmonicaspeler en een zoogende vrouw, die van deze nieuwe aandacht getuigt. De wijze van zien, de behandeling echter is weinig anders dan de wijze van zien zijner traditioneele gegevens: zee, wind en meeuwen. Men kan de bedoelde bladzijden van De Afspraak eenigszins paradoxaal: praerafaëlitisch-realistisch noemen; in dezen zin: dat de nuchtere concreta hem geenszins voeren (verleiden, bijna) tot een nuchtere, helder-eenvoudige waarneming, maar hem enkel aanleiding zijn tot fraaie modulatiën van zijn bedwelmend peinzen; en daarnaast een afwisseling in de wijze van bedwelmen, dus compositorisch (uitstekend aangebrachte) contrasten met uitsluitend-bespiegelende passages. De dingen zijn voor hem minder concreta dan atmosferische motieven, minder dingen inderdaad dan verschijningen.
Zooals in Deirdre en de Zonen van Usnach, zoo- | |
| |
als in de verzen soms (Het Onweer, bij voorbeeld, in Voorbij de Wegen) blijkt in De Afspraak zijn dramatisch gevoel, d.i. het gevoel voor (menschelijke) verhoudingen, en spanningen. Enkele der figuren groeien in de momenten der grootsche conflicten (dikwijls suggestief-verzwegen, of in een gebaar ééns-voor-al vastgelegd) tot gestalten, boven-persoonlijk vergroot.
Men kan zich afvragen, of deze elementen: de vernieuwde aandacht voor het reëele ding, en den reëelen mensch hem niet tot geheel ander werk zullen voeren dan tot het nu toe geschrevene. Maar daar staat tegenover, dat ze, in zijn bewerking, nog altijd veel van hun reëele-ding-en-mensch-karakter verloren terwille van een schoon motief of een dramatisch gebaar. Het is zeer wel mogelijk, dat Roland Holst te sterk door zijn eigen traditie gebonden is dan dat het ding ding, en de mensch mensch en een bekentenis een bekentenis blijft, of wordt in zijn werk. - Maar misschien is De Afspraak een weg daarheen.
Men vergeet, in dezen tijd, bij voorkeur essentieele dingen: men vergeet, dat een schrijver niet enkel een stijl-schepper is (ook dat vergeet men), maar een schepper van taal. Dat hij de woorden vernieuwt, en den zin vernieuwt. Dat de taal leeft
| |
| |
en herleeft door hém. Dat hij - verjongend de geschroeide woorden dezer wereld in de diepe koelte van zijn stem - haar zuivert en herschept. De taal-creëerende kracht van Roland Holst is groot: hij vindt nieuwe verbindingen, hij ontdekt wendingen; hij bouwt perioden. Deze zijn sterk, ver- en groots-doorgevoerd. De Afspraak is enkel syntactisch alreeds een verrukkend en boeiend meesterwerk. (Wie, die Nederlandsch wil schrijven, kent nog Nederlandsch en kan nog schrijven? Wie leest Hooft's Historiën nog?)
De Afspraak werd eén der meesterwerken van het Nederlandsch proza; een meesterstuk ook in het werk van Roland Holst. Misschien een overgang (een aanzet), stellig een afwijken (tijdelijk?) van den ouden weg - maar even stellig een vervulling - hoe men dan ook over den aard van deze houding ten opzichte van mensch en wereld denken wil. Dit proza is magisch en autonoom.
1923.
Naschrift. - Ik vond, bij toeval, bovenstaand opstel terug, dat ik kort nadat De Afspraak in De Gids verscheen, geschreven heb. Ik zou het nu stellig anders schrijven: vandaar het jaartal eronder, dat echter meer een verklaring dan een verontschuldiging wil zijn.
|
|