misschien zelfs ingewijd; want als er één weg is om poëzie toegankelijk, geheimzinnig-èn-levend te maken, dan deze, de weg van Verwey. Ik denk, dat alleen een man, die jaren lang, een leven lang leefde voor en door de poëzie, in deze bijna niet meer verwonderden, bijna vanzelfsprekenden eenvoud kan schrijven over het geheim van gedichten, dat het geheim van het leven zelf is. Prachtig laat hij de poëtische factoren, in al hun geledingen en samenspanningen, in hun aantrekking en onderlingen strijd, als organisme leven voor u, als een stuk eigen-leven-in-taal. Subtiel, maar bij heldere concentratie volkomen bevattelijk, worden een enkele maal de onderscheidingen genuanceerd, maar, en zeker voor dichters, juist daarin ligt de sterke aantrekkingskracht van het boek: het volgt, zonder ze dood-te-kerven, zonder ze te steriliseeren, integendeel, de bewegingen en schakeeringen, de samenstellingen der wezens-elementen van het vers. Ik geloof niet, dat het zin heeft, in een klein bestek, deze beweringen door citaten, die noodzakelijk te fragmentarisch zullen blijven, toe te lichten, en te staven, maar ik ben ervan overtuigd, dat de lectuur van het boek ze meer dan waar maken zal. Want voorzoover deze studie een beschouwing is over Vondel's vers, schijnt ze feilloos, welhaast, en alleen