werd een schaakspel: in hoeveel zetten is de bourgeoisie schaakmat? In drie zetten. Met de voorloopige mogelijkheid van een remise rekende hij niet: de, dèze proletarische wereldrevolutie bracht het geluk. De afstand, die zijn verlangen, zijn hartstocht zou hebben vergroot, èn de vlucht van zijn dichterlijke realisatie daarvan, kromp onder zijn inzicht, dat de groote bevrijding zeer aanstaande moest zijn.
Gorter had maar één doel, als mensch, als dichter, als panthëist, als oproerling: het geluk, het algemeene aardsche menschengeluk; had hij zijn onleschbaar verlangen daarnaar, als naar een ver heil, tot de eenige drijfkracht van zijn gedichten gemaakt, dan had hij, met de onvoorwaardelijke, heldere roekeloosheid, die hem eigen was, de verblindendste, meest-verbijsterende revolutionaire poëzie ter wereld geschreven, één grootsch, meesleepend opruierslied. Nu schreef hij slechts ‘Pan’ en ‘Een Klein Heldendicht’. (Deze opvatting werd in mij tot beslistheid versterkt door het lezen van A. Roland Holst: ‘In memoriam Gorter.’)
Maar, al had hij zich niet in een didactisch marxisme verward, toch zou zijn dichterschap voor jaren verlamd zijn geweest; eenvoudig door uitput-