Herman Gorter. Aanteekeningen bij zijn poëzie
(1937)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend11In 1912 verscheen de eerste uitgave van ‘Pan’ (later de kleine ‘Pan’ genoemd), het groote gedicht waaraan Gorter vijf jaar had gewerkt. Toch was het niet meer dan een betrekkelijk vlak en voorloopig schema voor de tweede, de groote ‘Pan’, die in 1916 verscheen - het tegelijk grootsche en monsterlijke gedicht waarin Gorter de eenwording schildert van natuur en menschheid (de natuur heet Pan in het gedicht, de menschheid het Gouden Meisje), nádat de ontwikkeling der maatschappij de uitvoerig beschreven | |
[pagina 75]
| |
Herman Gorter stadia van het ontwaken der arbeidersklasse, den oorlog, de revolutie en de bevrijding van het proletariaat heeft doorloopen. Het is waar, dat ik door deze vier phasen in de evolutie der menschheid te noemen het plan van Gorters epos zeer in het verkort, onvolledig en schematisch weergeef, maar een volledige opsomming der verschillende deelen van zijn werk wordt helaas onvermijdelijk een weerspiegeling van de verbijsterende onoverzichtelijkheid van ‘Pan’ zelf, een compositie zoo wrak en rommelig, zoo volslagen beroofd van ieder architectonisch begrip, dat zelfs de bij het gedicht gevoegde ‘Leiddraad bij het lezen van Pan’ in acht bladzijden van den bouw van het boek nog slechts een onduidelijke voorstelling geeft. Toch wordt in ‘Pan’, volgens Henriette Roland Holst, die overigens verschillende bezwaren heeft, de grootste dichterlijke conceptie belichaamd sinds Milton's ‘Paradise Lost’. - Wij zullen er niet over twisten. | |
[pagina 76]
| |
Ik herinner slechts even aan ‘Mei’, en niet alleen om nog eens te wijzen op de heldere structuur, maar evenzeer om te herinneren aan het feit, dat de conceptie van ‘Mei’ de incorporatie was van een bij uitstek en essentieel menschelijk conflict: de droefheid om het vergankelijke van het aardsche schoon, de onverbeeldbaarheid van de ziel, de eenzaamheid, de onverbindbaarheid van lichaam en ziel. Het is weinig vergeleken met den opzet van ‘Pan’, maar ook wanneer men het conflict van ‘Mei’ een theoretisch onhoudbaar, naïef probleem acht, kan men niet ontkennen dat het door Gorter diep en aan den lijve ervaren is. Daardoor kon het voor hem de grondslag en het uitgangspunt zijn voor een subliem en doorleefd gedicht. De conceptie van ‘Pan’ is, vooral uiterlijk, grootscher. Ze omvat een geweldig ideologisch, dynamisch plan, dat voorzoover het gerealiseerd is, haar verwerkelijking dankt aan een ongelooflijke wilskracht. Het is ook deze wilskracht, | |
[pagina 77]
| |
die - de stuwing wordend van het gedicht - aan ‘Pan’ vaak een sterkeren, forscheren toon geeft dan ‘Mei’ bezit, en ongetwijfeld bevat het gedicht verschillende zeer goede stukken. Maar op het peil van zijn beste werk staan die niet. De figuur van Pan lijdt aan een tweeledig gebrek. Ten eerste is het verkeerd om in een gedicht dat de ontwikkeling der moderne menschheid beschrijft, een klassiek symbool in te voeren, want het detoneert zoozeer, dat men zich afvraagt of Gorter zich de situatie wel één oogenblik concreet voor oogen heeft gesteld: een grieksche god temidden van een hedendaagsche arbeidersmassa. Het is waar dat ook de moderne menschen en de moderne omgeving (de mijnen, de steden, tot de bergen toe) iets onwezenlijks houden, maar zelfs binnen die algemeene onwezenlijkheid heeft de combinatie van Pan, als gestalte, met het moderne proletariaat, iets grotesks. Ten tweede is de figuur van Pan misleidend tweeslachtig: hij symboliseert niet alleen de natuur, | |
[pagina 78]
| |
maar bijwijlen ook Gorter zelf, en deze dubbele dienst vertroebelt zijn symboliek. Als de dichter heeft willen aanduiden dat de eenwording van natuur en menschheid (op zichzelf reeds onvoorstelbaar genoeg, en zelfs als begrip slecht te vatten) zich ook in hemzelf voltrok, dan had hij zichzelf ook trekken moeten geven van het Gouden Meisje, niet enkel van Pan. Over de poging tot verwerkelijking der totale conceptie en in het bizonder van de Panfiguur zal ik kort zijn. Wat heeft het voor zin stuk voor stuk de tekortkomingen na te gaan van een gedicht dat men in wezen mislukt acht, als bovendien een dergelijke opsomming een accent van schoolmeesterij krijgt tegenover een groote en beminde figuur? Ik zal dus met enkele principieele bezwaren volstaan. Men kan aan een symbolisch gedicht niet de eischen stellen van een psychologische roman, maar de figuren in Pan wérken nauwelijks symbolisch. Ze doen aan als | |
[pagina 79]
| |
gigantische schimmen en tegelijk als monsterlijke afgodsbeelden, zwaar behangen met edelgesteente, kristal en goud. Voorts is het vreemd, dat een gedicht waarin een zoo bij uitstek dramatisch gegeven als de revolutie in het middelpunt staat, geheel ondramatisch aandoet, en zich beperkt tot een conglomeraat van epiek en lyriek; terwijl bovendien de sterkste passages te vinden zijn in de lyrisch-descriptieve gedeelten. Het geheel doet voortdurend denken aan een massaspel, aan de beschrijving van een leeg, vaag-allegorisch, chaotisch massaspel zonder realiteit. Hier ligt de centrale fout. ‘Pan’ mist vrijwel alle, zoowel innerlijke als uiterlijke realiteit, het is niet alleen als geheel ondoorleefd, het is bovendien niet doordacht in zijn structuur, niet gezien als verbeelding, niet gerealiseerd als symbool. Want ook, ja juist als men symbolisch wil zijn, dient men zijn symbolen te laden met een sterke realiteit. Ook Milton en Dante moet men voor een groot | |
[pagina 80]
| |
deel symbolisch lezen, maar zij beschreven ook de verbeeldingen hunner ideeën met de grootste nauwkeurigheid en alsof het de meest reëele werkelijkheid gold, omdat zij begrepen dat de overtuigingskracht juist van een symbolisch gedicht alleen te verkrijgen is door concrete aanschouwelijkheid. Algemeenheden en abstracta worden in een gedicht alleen realiteit door de uiterste verbizondering, door de scherp omschreven, onmiddellijk gegeven aanwezigheid in, niet achter het concrete beeld. Maar hoe men zich inspant om de structuur van ‘Pan’ te zien als de plan-geworden idee, de figuren als realiteiten en de gebeurtenissen als ingrijpende feitelijke en dramatische momenten in de geschiedenis der menschheid - men houdt van de lezing van het gedicht, waarin de goede fragmenten onherroepelijk verdrinken, niets anders over dan het gevoel eener onnoemelijke malaise en de herinnering aan een chaos, onbezield, ondoorlicht, onwezenlijk. In Pan, in het Gouden Meisje, in het huwe- | |
[pagina 81]
| |
lijk tusschen die twee - het cardinale thema van het gedicht - gelooft niemand.Ga naar voetnoot1) |
|