Herman Gorter. Aanteekeningen bij zijn poëzie
(1937)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend8Na een paar jaar verloor het spinozisme zijn geldigheid voor hem. Hij had wel degelijk een philosofischen inslag, hij was zelfs als denker een hartstochtelijk schematicus, een dogmatisch simplist, zonder veel psychologie of gevoel voor nuancen, en zonder diepzinnigheid, maar zijn natuur was te zeer (op de wijze die ik reeds aangaf) gesplitst in abstractie en zintuigelijkheid om de laatste, die men zelfs kan beschouwen als de grondslag van zijn natuur, durend te kunnen uitschakelen uit zijn werk, of in zich zelf te onderdrukken - en toen Gorter voelde dat hij niet gelukkig was, dat zijn poëzie opnieuw een zuivering van stof, een toe- | |
[pagina 50]
| |
voer van geestkracht, bloed en spanning behoefde, toen zocht hij opnieuw naar een levensbeschouwing die hem en zijn werk die regeneratie verschaffen kon. Omstreeks 1897 werd Gorter socialist, en hoewel hij verschillende ontwikkelingsphasen heeft doorgemaakt, socialist in den ruimen zin van het woord is hij gebleven tot zijn dood. Het lag bovendien in zijn hartstochtelijken, ongeduldigen, didactischen aard om redenaar te worden en propagandist, en wij weten dat hij jarenlang als spreker in glasheldere, lijnrechte betoogen het socialisme onder de arbeiders heeft verbreid. Gorter was niet onredelijk, maar na eenig overleg nam hij een besluit (goed, of niet goed, dat zag hij dan niet meer) en daar hield hij aan vast, met al de onbuigzame strakheid van een starre, principieele Fries. Toen het socialisme z.i. begon te verburgerlijken en niet meer voldeed aan zijn zin voor absolutisme en puurheid, toen hij de sociaal-democratie zag vervallen tot een rose burgermanspartij, | |
[pagina 51]
| |
keerde hij zichGa naar voetnoot1) naar het communisme, en ook daarbinnen evolueerde hij, fel en intransigant, steeds op zoek naar de uiterste waarheid, steeds beducht voor het verstarrende element, dat iedere zich uitbreidende groepsvorming meebrengt, steeds in de richting van een sectarische, separatistische minderheid. Wel had hij sinds lang ingezien en zich vertrouwd gemaakt met de gedachte dat de revolutie een zaak van heel langen duur zou zijn, wel beschouwde hij reeds lang de meerderheids-socialisten en onder hen veel oude vrienden als tegenstanders, maar het conservatisme der arbeidersklasse stelde hem toch pijnlijk te leur. Doch ook het communisme zou hem, en oneindig feller, ontgoochelen, en zijn vriendschap met Lenin moest eindigen met een breuk. Want ook Lenin en met hem het heele bolsjewisme en de communistische partij was reformistisch geworden. Er ontstond tusschen hem en Le- | |
[pagina 52]
| |
nin een ingrijpend conflict: de tactiek van Lenin c.s. die waarschijnlijk voor Rusland de eenig mogelijke was, leek Gorter voor West-Europa en de Vereenigde Staten onbruikbaar en noodlottig. Lenin heeft getracht snel groote communistische massa's in West-Europa achter de C.P. te verzamelen, om zoo de wereldrevolutie te bewerkstelligen. Dit was echter in strijd met wat vroeger altijd zijn streven was geweest, n.l. zijn eigen partij zeer principieel op te bouwen als kleine, goed geschoolde, goed onderlegde elite. Deze koerswijziging was voor Gorter een onduldbaar opportunisme. Hij wìst trouwens dat deze methode niet slagen kon, dat deze tactiek voor West-Europa verkeerd moest zijn, en dat Lenin de kracht van verweer van het volgroeide west-europeesche kapitalisme ver onderschatte. Maar ondanks deze breuk en ondanks de teleurstellingen die het voorloopig mislukken der revolutie hem gaf, bleef hij in wezen ongeschokt in zijn vertrouwen, en in de overtuiging dat de ar- | |
[pagina 53]
| |
beidersklasse zelf, van onder op door de revolutie het communisme zou brengen; alleen het raden-communisme kon de revolutie nog brengen, en zoù de revolutie nog brengen. Dit is het eenige feit dat ik uit Gorters politieke leven vermeld; en niet alleen omdat men het als zijn meest centrale conflict kan beschouwen, maar omdat het teekenend is voor zijn onverzoenlijken afkeer van het opportunisme, en omdat zijn vasthouden aan de idee van het raden-communisme, een belangrijk thema van zijn latere poëzie, er nog eens duidelijk uit blijkt. Voor het overige acht ik mij van de taak om Gorter als politicus te schetsen ontslagen. Alleen dit: schijnbaar in tegenspraak tot wat ik enkele malen over zijn streven naar een uiterste waarheid gezegd heb, zou men kunnen beweren dat Gorter als socialist in wezen niet is geëvolueerd, dat zijn radicalisme niets anders was dan een vasthouden aan de idee van het socialisme in zijn meest extremen en meest-zui- | |
[pagina 54]
| |
veren vorm. Het socialisme is in het opportunisme van zijn reformisme en revisionisme meer veranderd dan het ideëele socialisme van Gorter. Hij verzette zich tegen het toenemend reformisme niet alleen omdat hij de neiging bezat tot een aristocratisch sectarisme, maar minstens zoozeer omdat hij vasthield aan de zuivere idee. Hij zócht dus niet, of niet alleen, de radicale positie, hij werd er heen geschóven door het transigeerende retireeren der anderen. Zijn veel gesmaad sectarisch radicalisme was dus niet enkel een gewild streven naar een uitzonderingspositie; het vloeide voor een belangrijk deel voort uit zijn trouw aan de idee, die zich met het z.g. realistische assimileeren aan de bestaande, maar telkens wisselende feitelijke constellaties, waaraan z.i. het socialisme door de manoeuvres der meerderheid ten onder moest gaan, niet kon en niet wilde vereenigen. - Maar terug naar de poëzie. - Gorter is socialist geworden om zichzelf te redden uit de impasse waarin hij, toen | |
[pagina 55]
| |
het spinozisme hem niet meer voldeed, was geraakt. Hij vond in het historisch materialisme een leer die aan verschillende krachten van zijn natuur een taak, een geloof, een bezieling schonk, die hem een sterke ontplooiing beloofden. De theorie van het historisch dialectisch materialisme, heeft men gezegd, paste volkomen bij zijn kortzichtige logica, die geheel opging in de automatisch werkende causaliteitsgedachte van het systeem, en zij beantwoordde aan zijn dynamischen aard; maar ten derde, dunkt mij, moet dit de doorslaggevende factor zijn geweest, die Gorter, toen hij den gedachtengang eenmaal begreep, het historisch materialisme vol verrukte dankbaarheid deed aanvaarden: het voorspelde geluk. Ik heb er, als anderen, al eenige malen op gewezen dat dit de diepste alles overheerschende trek is geweest in Gorter's natuur: de honger, letterlijk, naar geluk. Het is waar dat de schoonheid, de vrijheid, de waarheid begrippen en levenselementen voor hem waren die hij hartstochtelijk liefhad, | |
[pagina 56]
| |
maar in wezen alleen omdat zij de krachten waren die het algemeene menschengeluk der toekomst in het leven zouden roepen, zooals zij omgekeerd glans, waarde en adel verkregen die afstraalde van het geluk. En het dialectisch materialisme voorspelde dien gelukstaat niet alleen, het berekende in een streng doordacht wetenschappelijk betoog hoe deze toekomst automatisch ontstaan moest uit de huidige maatschappij en haar aanstaanden ondergang. Deze beide factoren zijn voor Gorters strak en rechtlijnig verstand en voor zijn gelukdorst beslissend geweest en zij bleven het, tot aan zijn dood. Dat ook hij tekorten in het historisch materialisme heeft gezien, blijkt o.m. uit de passage in ‘De Groote Dichters’ waar hij zegt dat aan het marxisme in het algemeen nog ontbreekt de beschouwing der psychische factoren (pag. 222 bv.), maar deze tekorten waren voor hem bijkomstig, en het wezen der leer bleef hij trouw. Ook toen hij zag dat juist in Rusland, het land waar èn het moderne kapitalisme en | |
[pagina 57]
| |
het industrieele grootestadsproletariaat het zwakst ontwikkeld waren, in strijd met de voorspellingen der theorie, die haar hoop vooral op Duitschland gevestigd had, de revolutie uitbrak. Welke tekorten de theorie ook ging toonen, welke nederlagen de revolutie ook leed, welke smaad hem persoonlijk ook door socialisten werd aangedaan en hoezeer hij zich in zijn laatste jaren afkeerde van den dagelijkschen, sociaal-politieken strijd, waarin hij zich eenmaal brandend van idealisme en geluksdrift had gestort, aan het marxisme als leer, aan het proletariaat als klasse, aan het socialisme als idee in haar meest extreme gedaante, bleef hij trouw. Hij zou ongetwijfeld in zijn laatste jaar het gedicht dat hij in zijn socialistische jeugd had geschreven over het geluk dat het socialisme hem had gebracht in volle overtuiging hebben onderschreven: De dag gaat open als een gouden roos;
ik sta aan 't raam en zend mijn adem uit;
het veld is stil, en nauwlijks één geluid
breekt naar het koepelblauw bij tusschenpoos.
| |
[pagina 58]
| |
En in mijn kamer, als een donkre doos,
waarvoor de parels hangen aan de ruit,
ga 'k heen en weer, tot waar mijn wandling stuit,
en ik bij donkren wand diep peinzend poos.
Ik heb 't gevonden, het menschengeluk,
al moest ik worden vier en dertig jaar
eer ik het vond, en ging veel trachten stuk
in spannend worstlen en ijdel gebaar.
Maar zoo zeker als daarbuiten de zon de
wereld befloerst, heb ik 't geluk gevonden.
|
|