Herman Gorter. Aanteekeningen bij zijn poëzie
(1937)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend3De term hellenisme, waarmee dikwijls Gorters wezen wordt aangeduid, lijkt mij weinig gelukkig. Liefde voor Griekenland spruit niet altijd voort uit een ‘helleensche’ natuur en ook bij Gorter berust die liefde op een contràst met de eigen natuur. Toen hij in 1883 student werd in Amsterdam moet die liefde voor de klassieken reeds hebben bestaan, anders - mag men aannemen - had hij dat studievak niet gekozen, en verder is het bekend dat hij voor de dispuut-vereeniging U.N.I.C.A. een scriptie over Horatius heeft gemaakt.Ga naar voetnoot1) Toch vraagt men zich af of het niet vooral Homerus is ge- | |
[pagina 21]
| |
weest die zijn volle liefde heeft gehad. De tragici hebben hem ongetwijfeld geboeid, hoewel tragiek niet inhaerent was aan het wezen van zijn natuur, maar van invloed op zijn werk zijn zij niet geweest, evenmin als de grieksche filosofen: noch de voor-socratische denkers, noch Plato, die voor Shelley nog zooveel heeft beteekend - en wat vindt men zelfs van Homerus in Gorter terug, behalve diens vergelijking? Slechts eenmaal dunkt mij, in het onvolprezen dubbelgedicht ‘Vanuit een nieuwe wereld treedt’ bereikt hij een strenge, gesloten eenheid, de bedwongen heerschappij over een sterk gespannen gevoel, die een sobere strakheid vertoont welke men, desgewenscht, klassiek zou kunnen noemen. Het gedicht herinnert inderdaad aan een dorische zuil, en ongetwijfeld vertoont Gorters natuur dionysische trekken, meer dan apollinische inderdaad, maar daar hoeft men geen Helleen voor te zijn, en bovendien: klassiek wordt een werk ook pas als de drift van den dionysisch geladene zich zuivert | |
[pagina 22]
| |
in de beteugeling van een apollinisch bedwang. In dien zin had Gorter weinig klassieks, minder dan een der andere dichters van '80 zelfs, en vooral minder dan zijn met name op lateren leeftijd werkelijk van de klassieken doortrokken vriend Diepenbrock, met wien hij o.m. Nietzsche's ‘Geburt der Tragoedie’ las. De term klassiek, op Gorter toegepast, heeft dus met de antieke classiciteit niets te maken en beteekent eenvoudig paganistisch, heidensch, zinnelijk, aardsch - en inderdaad, in felheid en volledigheid van heidensch natuur- en levensgevoel zoekt men, vooral in moderne tijden, vrijwel vergeefsch zijn weerga. Zijn ‘gewetenloos’Ga naar voetnoot1) en dus in wezen ontragisch paganisme, zijn volkomen onpuriteinsch, animaal, tot in het psychische toe lijfelijk reageeren, stempelen hem tot een, voor het hollandsch moralistisch puritanisme verbijsterend, uniek en inderdaad panisch wezen. | |
[pagina 23]
| |
Maar klassiek? Hoe zou trouwens iemand met werkelijk klassieke trekken een Wagneriaan kunnen zijn? Wagner, oer-duitsch, oer-romantisch, en de klassieken zijn antipoden, wàt Wagner in den tijd van zijn vriendschap met Nietzsche en wàt Nietzsche-zelf ook van een verbinding tusschen duitsch en helleensch mag hebben gedacht en gedroomd; en toch waren Nietzsche, Diepenbrock en Gorter een tijdlang hartstochtelijk en verwoed Wagneriaan. Van Wagner komen de oud-noorsche mythologische figuren (Balder, Wodan, Idoena), van Wagner komt de neiging de poëzie op te lossen in pure muziek - een taak, die hoewel zij met het wezen der poëzie in strijd is, door Gezelle en later door Paul van Ostayen en Engelman ten aanzien van het muzikale element zooveel organischer is opgevat. Bij de drie laatstgenoemden overstemt het muzikale eenvoudig het verstandelijk element in de taal, die zij overigens bespelen zonder haar verder geweld aan te doen. Gorter, | |
[pagina 24]
| |
ongeduldig, absolutistisch en wreed, brak de taal eenvoudig in stukken, hij opende haar aderen zonder te beseffen dat bloed slechts bloed is zoolang het in het lichaam circuleert. De synthese van antiek en nordiek, slechts door Hölderlin bereikt, voor zoover het mogelijk is,Ga naar voetnoot1) en veel dichter benaderd dan door classicisten van het slag Goethe en Winckelmann, door Nietzsche begeerd, door Diepenbrock, na zijn afval van Wagner, via zijn latiniteit hartstochtelijk beproefd, deze synthese is ook door Gorter niet bereikt en in wezen niet nagestreefd. Wat in hem uit ‘Die Geburt der Tragoedie’ als wezensbestanddeel is overgegaan, mag misschien weinig zijn, de geest der muziek waaruit zij geboren is, was in wezen zijn geest,Ga naar voetnoot2) en wellicht is hij zich van deze verwantschap door de lectuur van Nietzsche's boek voor het | |
[pagina 25]
| |
eerst en tevens voor goed bewust geworden: hij leeft in Balder, in de Verzen, in ‘Pan’, hij is de identiteit waarin de eenwording van natuur en menschheid, zijn opperst ideaal, plaats greep, zijn cor cordium en tevens zijn universum. |
|