een heftige en onstuimige drift, gloed en grootspraak, plaats hebben gemaakt voor een ingetogen reserve, een koel en voorzichtig intellectualisme, een ironische luciditeit, een ietwat teruggetrokken distinctie, die afstand bewaart. Bij Gomperts, Dubois en Van Lier gaat de intellectualiteit bovendien gepaard met een prille maar penetrante dichterlijkheid, die zich voor mijn gevoel tot nu toe in het werk van den eerstgenoemde het sterkst in gedichten heeft omgezet.
De plaquette van Gomperts bevat een twintigtal verzen, waarvan men er slechts enkele zou willen missen. De rest behoort zonder een zweem van twijfel tot het merkwaardigste en meest belovende dat door de jongste generatie aan gedichten is voortgebracht. De poëzie van Gomperts onderscheidt zich van die van zijn leeftijd-genoten, niet alleen door zeer persoonlijke motieven, een jonge, maar reeds markant gevormde persoonlijkheid, die tevens open staat voor de toekomst en nog tal van ontwikkelingsmogelijkheden in zich bergt, niet slechts door een eigen talent en techniek, een onverwisselbare toon en rhythmiek, gelijk men als criticus pleegt te zeggen, zonder dat men daarmee ook maar iets van het wezen van een dichter heeft geformuleerd, maar bovenal door wat ik voorlopig de losheid zou willen noemen, die hem zowel tegenover het leven om hem heen als tegenover zijn eigen bestaan en conflicten een besef van afstand en ruimte verleent. De felheid waarmee Gomperts in de onderlagen van zijn natuur op tal van dingen reageert, dwingt hem nooit zich erin vast te bijten, laat staan aan een knagend zeer ten onder te gaan. De losheid, de afstand, de ruimte waarop ik doel, houden ten nauwste verband met de lenige veerkracht waarmee hij zijn ervaringen verwerkt en met de lichte soms zwierige dichterlijkheid, waarmee hij zich door het leven beweegt. Hier is iemand aan het woord van wien men zonder den term te misbruiken kan zeggen, dat hij ten volle beschikbaar is, hoewel men deze beschikbaarheid voor een deel zal moeten afleiden uit het besef van distantie dat hem tegenover het leven beheerst.
De ironie, de Greshoffiaanse termen, de tragiek in het triviale - niets wijst erop dat hij zich encanailleert. Wie bovendien nog altijd mocht menen, dat er tussen intelligentie en levenskracht een onverzoenlijke tegenstelling bestaat, kan door het leven van deze gedichten misschien van zijn dwaasheid genezen. Intellectualistisch in den slechten zin van het woord doen trouwens alleen geschriften aan, waarvan de verstandelijke bovenlaag niet beantwoordt aan een menselijk fond. Bij Gomperts zijn ervaring