S. Vestdijk
Fabels met kleurkrijt. - Ik heb al enkele malen getracht de dichtkunst van Vestdijk te karakteriseren als bij uitstek modern. Gangbare onderscheidingen als klassiek en romantisch zijn volmaakt ontoereikend om haar als historisch verschijnsel ook maar enigszins te situeren. Maar verder dan van welke romantiek ook verwijdert zij zich van iedere klassiciteit, terwijl men, in navolging van zijn eigen beschouwing over Rilke, nog eerder met het begrip barok, in een ruimen zin, zou kunnen opereren dan met een hoe vloeiend ook gehouden term romantiek. Toch is het tekenend voor de continuïteit der poëzie, dat zelfs een Vestdijk zich, wat zijn prosodischen vorm aangaat, nauwelijks van overgeleverde schema's verwijdert, hoe persoonlijk en modern hij zich daarvan dan ook bedient. Men zie zijn rijmschema's, zijn strofenbouw, zijn sonnet.
Tekenend is dit gemengde karakter echter niet alleen voor den ontwikkelingsgang van de poëzie als geheel, die, hoe roekelozer zij zich waagt aan de voorlopige uitersten van gevoel, beeldvorming, intellectualiteit en technisch raffinement, zich des te behoedzamer van steunpunten verzekert die door een eeuwenlange ervaring als beproefd hulpmiddel, om niet te zeggen als onverwrikbare basis hun diensten afdoend hebben bewezen - tekenend is deze menging, is in zekeren zin iedere menging, juist ook voor die moderniteit, waarvan Vestdijk een der meest begaafde dragers en pioniers is. Tekenend ten slotte niet minder ook voor hem zelf.
De verbindingsstrook, het niemandsland tussen klassieke ervaring in het prosodische en een alchimistisch gemengde moderniteit, tussen romantiek en barok, tussen gezondheid en pathologie, tussen inval en berekening, tussen extremistisch ontdekkende waaghalzerij en omzichtige behoudendheid - ziedaar, bij grove benadering, het gebied waar men Vestdijk moet zoeken.
Er is dikwijls gewezen op het heftig verbetene, het krampachtig afwerend karakter van zijn poëzie. Toch is ook in zijn ouder werk een vreeslozer en opener element enkele malen duidelijk aanwezig. Men herinnere zich zijn ‘Tuinen bij wind en weer’.
Thans echter, in deze ‘Fabels’, schijnt de doorbraak volkomen te worden. Het is slechts de vraag of zij duurzaam zal zijn, en bovendien of zij duurzaam zal móeten zijn om hem in staat te stellen tot het schrijven van zijn beste gedichten. Wat weet men