sluiting van personen of richtingen op buitenpoëtische gronden. Representatief - want pogend, individueele uitingen evenzeer als stroomingen vertegenwoordigd te doen zijn, in zoover zij uitdrukking waren van de ononderbroken, voortdurende ontplooiing eener aanhoudende dichterlijke beweging, en daarbij vaak de verschijning welke deze bepaaldelijk in een zeker tijdsgewricht als kenschetsend had aangenomen.
Afwisselend - omdat de samensteller zijn aandacht er op gericht bleef houden, dat niet een eenzijdige, schoolsch en eenvormig beperkte maatstaf mocht worden aangelegd, en de bijeengebrachte poëzie zooveel mogelijk in het kader van haar tijd en geestelijke cultureele omgeving zou verstaan dienen te worden. Inlichtend, tenslotte - daar een heldere kijk op het wezen van de dichtkunst en op de verzen van tijdgenooten onmogelijk is zonder de scholing, geboden door een historisch overzicht gelijk dit werk, niet theoretisch doch feitelijk, geeft.
Een gedicht te begrijpen en te waardeeren in het raam zijner tijdelijke, maatschappelijke en cultureele ontstaansgronden, maar het toch te toetsen aan de boventijdelijke absoluutheid van een zuiver poëtische schoonheid - ziedaar het dubbele criterium, dat den samensteller tot leidraad bij zijn keuze strekte.’
Naar mijn mening bevinden wij ons met de eerste helft van dit criterium op bijzonder glad ijs. Want - hoewel niemand het verband tussen de maatschappelijke structuur en den geest van een tijd, ook in zijn weerspiegeling binnen de poëzie, zal ontkennen, voorzover sociale toestanden in een gedicht niet met name worden genoemd, heeft het mij altijd uiterst moeilijk, om niet te zeggen, ondoenlijk, geleken in een concreet geval, dus in een bepaald gedicht, de maatschappelijke omstandigheden te herkennen waaronder het ontstond. Maar in dezen vorm heeft Van Vriesland zijn éne criterium ten slotte ook niet geformuleerd. Hij wilde slechts, dat de door hem opgenomen gedichten, behalve aan den aesthetischen norm, aan dezen eis zouden voldoen, dat zij ‘te begrijpen en te waardeeren waren in het raam hunner tijdelijke, maatschappelijke en cultureele ontstaansgronden,’ zoals hij het noemt. Welnu, als het mogelijk is een concreet gedicht in het genoemde kader te begrijpen en te waarderen, dan is dit ook met alle poëzie, tot de meest onbeduidende toe, het geval en dan is déze helft van Van Vriesland's eis als criterium te enenmale waardeloos. Naar mijn mening zijn gedichten, die in aesthetisch opzicht toppunten zijn, evengoed of even slecht te begrijpen en te waarderen in verband met hun