betekent volstrekt niet dat het daarmede en daarom voorbij en voldoende bestorven zou zijn om zuiver [aesthetisch, etcetera] en vooral: objectief beoordeeld te worden, want het sterft niet, het kan zelfs niet sterven, het leeft, het ademt, het stroomt. De Tijd is in dezen zin synoniem met het leven-zelf, met dien befaamden stroom des levens, zonder oorsprong of einde, dien wij verleden noemen, voor het gemak, voorzover hij achter ons ligt en toekomst voorzover wij hem nog moeten bevaren. Maar hoe in godsnaam is de onzin bedacht, dat hij bevriezen zou precies achter onze hielen, en vast en be-trouwbaar, beoordeelbaar, meetbaar, peil-baar worden en voor ons uit aldoor vloeibaar blijven, stromend, deinend, onvast? De tijd en het leven vloeien eeuwig en als een aesthetisch of ander oordeel mogelijk is bij weerzijdsen stilstand van object en beschouwer, dan is het reeds daarom eeuwig onmogelijk, want deze stilstand bestaat niet. Als men een beeld wil: object en beschouwer zijn twee schepen in deining, wier verhouding geen moment vast is. En waarom aanvaardt men dit niet? Voelt men zich tegenover het z.g. verre verleden zekerder, omdat het geen wraak nemen kan? Ik weet het niet, ik weet zelfs niet, of het verleden geen wraak nemen kan, maar ten eeuwigen dage zal een levende, onmiddellijke critiek, die leven aan leven meet, onbekommerd om het moment waarin het ontstaan is of staat, het stomme verwijt moeten horen: dat het ogenblik voor een zuiver en objectief oordeel nog niet gekomen is, omdat... etcetera. Ik hoop, dat de onhoudbaarheid van dit standpunt, dat ook in het volgend citaat is vervat, nu voldoende is toegelicht.
‘Wanneer een kritikus zich uitsluitend bezighoudt met het toetsen der kunstwaarden van den eigen tijd, dan mag hij de “volstrekte” methode niet toepassen, dan is hij gehouden naar betrekkelijke waardering te zoeken. Omdat de volstrekte waarde eener cultuurperiode alleen retrospectief is vast te stellen. De literaire critiek heeft welbewust afstand te doen van iedere volstrekte en gezaghebbende uitspraak omtrent de “littérature contemporaine”. Wij kennen de waarde niet van onzen eigen tijd, en wie die waarde ontkent gaat even hoogmoedig zitten op de rechterstoel der historie als wie haar opblaast.’ [Ritter]
Neen: er is geen volstrekte waarde van een cultuurperiode of van een kunstwerk, en het bepalen van de voor ons levende waarde van welke periode of werken dan ook, uit verleden of