Traditie en vernieuwing
‘Poëzie is niet de klakkeloze uiting van actueel leven, maar de doorwrochte omzetting van essentieel levensgevoel’.
De uitspraak, die ik hier overschrijf - en met den meesten nadruk nog ónderschrijf - kan, naar mij blijkt, tot de mening verleiden, dat daarin poëzie als een eeuwige, buitentijdelijke waarde gesteld wordt en daarmee alle pogingen tot vernieuwing niet alleen als vergeefs gebrandmerkt, maar zelfs als onmogelijk beschouwd. Deze stelling, meent men, betekent een afzien van alle vernieuwing, een stabilisering der renoverende energie, een lome stagnatie, sleur, stilstand, dood. De stelling eist dus verheldering:
Ongetwijfeld is poëzie in de eerste plaats een eeuwige, boventijdelijke waarde; met dien verstande, natuurlijk, dat die eeuwigheid eindigt, als de tijd ophoudt, d.i.: als de mens verdwijnt; want wij-zelf maken, dénken den tijd, en wij-zelf maken, denken de eeuwigheid, die met den tijd correlaat is. Voor de wereld en na haar einde - om een zeer poëtischen zin zeer ondichterlijk te misbruiken - was en is er geen tijd, was en is er evenmin eeuwigheid, want de mens had deze begrippen nog niet bedacht, of is ze reeds weer vergeten. Poëzie is eeuwig voor zover de mens eeuwig is.
De laatste dingen, vooral in abstracto, schijnen alle en altijd gelijk; de diepste waarden lijken niet slechts onvergankelijk, maar onveranderlijk zelfs. Tijd noch plaats, ras noch volk, stand noch individu wijzigen hen, naar men zegt. Neem het een ogenblik aan; maar erken dan terstond, dat de wijze waarop die z.g. eeuwige waarden worden ervaren, gevoeld en gedacht, zich tenminste wél wijzigt en, scherp of langzaam, over-zichtbaar of nauwlijks-naspeurlijk wisselt van tijd tot tijd, van volk tot volk, van individu tot individu; en in den laatste van jaar tot jaar, van minuut tot minuut. Indien het al waar is, dat er onafhankelijke, onvergankelijke kernen zijn, dan is het nog meer waar, dat de wijzen waarop, de organen waarmee zij worden gevoeld, gepeild, geproefd en doorgrond, eindeloos zijn geschakeerd, dat zij, door verschillende organen ervaren, verschillende waarden worden.
De sensibliteit varieert en met haar de vorm. Dat is niet de litterair-historische vorm, niet de prosodische. Werd het drama niet eeuwen aaneen geschreven naar de eenheidsregels van tijd