Wat bewijst het voor of tegen een cultuur, dat een Socrates mogelijk en noodzakelijk werd? Is hij haar ondermijner, of heeft zij zich zelf ondermijnd en is hij slechts de exponent van haar verzwakking? Ongetwijfeld het laatste - en in dit feit ligt meteen de begrijpelijke afkeer die de mensen van de gevestigde orde en normen moeten gevoelen tegenover den afbreker, den negativist, den man met den spiegel - hij verkondigt hun, door zijn existentie alleen, dat de dagen huns levens geteld zijn.
De rol van Socrates wordt in onze dagen gespeeld door Dostojewski, Strindberg, Stendhal, Gide, Proust, Joyce, Nietzsche en Thomas Mann. Ongetwijfeld komt in deze en dit soort mensen óok het verval van een cultuurphase tot uiting; zij zijn niet meer, zij kunnen en willen niet meer zijn de dragers van een volledig mens-zijn; zij zijn slechts segmenten en specialisten, zelfs wanneer zij het specialisme bestrijden, zij zijn polemisch en critisch; het mens-zijn heeft zich in hen in factoren ontbonden, de intelligentie is weliswaar niet alléenheersend en vrij, maar toch overheersend geworden. Doch in ieder tijdperk zijn deze figuren onmisbaar en niet enkel als compensatie maar als zuiverende krachten, als ontdekkers, als pioniers. De overmachtig geworden intelligentie mag onmachtig zijn tot het scheppen der nieuwe beelden, zij weigert althans de oude, vervalste beelden te erkennen, zij erkent het bankroet - en in déze erkenning ligt de eerste voorwaarde voor een herstel en van een onvervalst menszijn - zij regenereert door haar moed, door haar moraliteit, door haar onbedriegelijke scepsis.
Bij de grote schrijvers die z.g. landelijke typen - boeren, matrozen, jagers en zwervers - tot hun geliefkoosde sujetten kozen, heeft een zeker element asfalt nimmer ontbroken: alleen - bij hen kregen intelligentie en psychologie nooit de kans of den schijn doel in zichzelf te zijn, zij bleven ondergeschikt aan het beelden, zij werden bijna onzichtbaar gemaakt, zij bleven middel; maar bij schrijvers als Tolstoi en Hamsun was zij niet minder werkzaam dan bij Dostojewski en Strindberg. Het verschil lijkt bijna niet meer dan een accent-, een verhoudingsverschil, een verschil in structuur, maar als men het verder doordenkt, wordt het ineens hemelsbreed - dan blijkt het zelfs een verschil in norm en levensbeschouwing te zijn, in conceptie van wereld en mens. Tolstoi - om mij tot dit ene voorbeeld te bepalen streefde naar den harmonischen mens. Dat zijn natuur en zijn tijd dit ideaal voortdurend hebben verijdeld is een andere zaak - hij zócht in wezen naar het beeld van den volledigen