32
De criticus als priester. - Coster, Van Duinkerken, Menno ter Braak vormen bij alle verschillen een evenwijdige reactie op de aesthetische critiek, van '80 en later - maar pas de vitalistische critiek maakte, vooral in haar ideologische, dogmatische nuancen [de socialistische, de katholieke] den criticus tot priester.
Deze critiek, die o.a. door Gerard Bruning soms uitstekend gevoerd is, werd in de handen van zijn adepten een mengsel van phariseïsch moralisme, machtswellust en rancuneuze betweterij. Reeds de psychologische critiek, die zich dóor het werk bezig houdt met den mens die het schiep vergt een intuïtie, een onbevangenheid, een wijsheid, een tact, een reserve, die hier vrijwel niemand bezit, maar wanneer de critiek den minderen man bovendien de gelegenheid geeft zich, met banvloeken aan een z.g. objectieve waarheid ontleend, te wreken over zijn eigen mislukking, wee dan de gelukkiger naturen! Men legge alle vitalistische en integralistische dreigbrieven ongelezen terzijde, want wie begint met naar een priester te luisteren, ontdekt misschien tóch ergens een schuldgevoel en de weg naar de hel is geplaveid met gewetenswroeging. Gewapend met de meest-