19
Critiek kan juist voor den becritiseerde van bizondere betekenis zijn, mits zij loyaal is natuurlijk en intelligent. Maar zij is voor hem eigenlijk alleen maar van waarde als zij zijn zelfcritiek verbreedt en verscherpt. Daarom ook is critiek die z.g. afbreekt, mits zij dit doet op de basis ener desnoods minimale homogeniteit voor den betrokkene honderdmaal instructiever en constructiever dan het hoogste loflied. - Bovendien, wat is vernederender: door een lor geprezen te worden of, desnoods ten onrechte, afgebroken door een man van formaat?
Dit alles geldt a priori in de verhouding tussen oudere kunstenaars en jonge critici. Alleen de slechtst begrepen piëteit en de best begrepen lafheid verzwijgt gebreken van ouderen, omdat wij ten eerste zoveel aan hen te danken hebben, zoals dat heet, en hun ten tweede den nekslag niet kunnen geven.
Ik ben het hier niet mee eens: ten eerste hebben ouderen aan jongeren minstens zoveel te danken als omgekeerd - en ten tweede doet dit er niet toe. Als zij mensen zijn, zullen zij tot het laatst toe critiek niet enkel verdragen, maar juist op het laatst critiek willen horen en zijn het geen mensen, dan is immers die nekslag een weldaad voor hen en voor ons.