11
‘Creëren is voor den dichter het vervullen der opperste levensfunctie’. Dit betekent niet, dat de ondergeschiktheid van andere functies ze tot zo'n slaafse afhankelijkheid zou verlagen dat zij in deze onteigening niet meer werden dan afschaduwingen der dichterlijke verbeelding, dan onderworpen emanaties der creativiteit. Zij erkent den eigenaard en autonomie der functies; zij erkent niet de opperheerschappij van het poëtisch beginsel als alleenheerschappij; zij verwerpt den alles absorberenden, levensverstarrenden doem van het dichterlijk solipsisme.