| |
| |
| |
Thomas Mann 1875 - 6 Juni - 1935
Ik ken bijna geen schrijver tegenover wiens werk de gebruikelijke onderscheidingen tussen klassiek en romantisch, critisch en scheppend, litterair en cultureel-politiek zo machteloos staan als Thomas Mann. Niet alleen omdat het cultuur-politieke en litterair-critische onophoudelijk in elkaar overgaan, maar omdat het kenmerkende van zijn werk juist hierin bestaat, dat in hem de critische intelligentie scheppend is geworden en het scheppend beginsel zich ook in zijn niet-allereerst critische werk critisch realiseert. Zijn scheppend vermogen en zijn critisch bewustzijn zijn zelfs niet, zoals vaak het geval is, twee kanten van éen natuur, zij zijn onafscheidelijk, haast ononderscheiden en éen. Zolang de bijbelse tetralogie waaraan hij nu werkt - een schepping waarin niet alleen kunst en critiek met elkaar zijn vervlochten, maar waarin zelfs de wetenschap zich onoplosbaar met die beide verbindt - nog niet in haar geheel is te overzien, doet men goed ‘Der Zauberberg’ als Mann's meesterwerk te beschouwen. Nergens werd in zijn geschriften de samenhang tussen het creatieve en het critische beginsel tot een zo innige eenheid verwonden en tot een zo ongekende hoogte opgevoerd.
Voor sommigen is er juist in dit boek een scherpe antithese tussen het verhalende en het meditatieve element, maar die antithese is slechts schijnbaar: de overwegend-vertellende stukken ervan hebben een zo diep verontrustend problematischen inslag en de meest zwevende speculaties zijn zo episch-huiselijk verteld, dat er ten hoogste van een afwisseling in de dosering kan worden gesproken, een afwisseling die ook tot de grootse compositie aanzienlijk bijdraagt. Het gedeeltelijk uit elkaar gaan van de beide elementen komt overigens slechts voort uit de behoefte om de spanning in zichzelf en in het werk tot het uiterste op te voeren - tot de lange, langzame, trage en taaie spanning die zijn wezen en zijn stijl beheerst. Maar nooit leidt het verscherpen van de twee-eenheid in zichzelf tot een breuk. Het wezen van Thomas Mann is elastisch, rekbaar en plooibaar ondanks zijn conservatisme tot in het verbluffende en problematische toe. Hij is, maar in een potentie, die hem tot een der eerste schrijvers van het huidige Europa verheft, een burgerlijk en geniaal kunstenaar, doch alle tegenstellingen en dubbelheden, zowel functioneel als materieel, in zijn wezen ten spijt, geen tot in den grond gespleten natuur, geen koninkrijk dat tot den laat- | |
| |
sten en verbitterden strijd toe verdeeld is in zichzelf; hij is in den grond harmonisch, niet alleen strevend naar harmonie en de tegenstrijdige factoren in hem zijn in laatste instantie homogeen. Ik schreef, dat ‘Der Zauberberg’, meesterlijk tot in de verveling toe, te beschouwen is als het toppunt van zijn scheppende werk. Hoewel men bij een zo innigen samenhang van scheppende macht en critisch bewustzijn uiterst voorzichtig moet zijn met de vraag: werd de intelligentie hier scheppend of is het scheppend vermogen hier critisch gerealiseerd, geloof ik toch dat in het geval van ‘Der Zauberberg’ inderdaad de intelligentie de diepste drijfveer is geweest. Maar alleen gehalveerden kunnen hier spreken van een werk, dat aan zijn intellectualisme bezweken is. De intelligentie van Thomas Mann is een hartstocht. Doch hoe gepassioneerd zij ook dikwijls te werk gaat, steeds werkt zij mee tot het zuiveren en verhelderen van het gevoel, zelfs tot het intensiveren ervan. Maar nergens verliest zij haar greep op de hartstochten, welke zij loswoelt - misschien zelfs ontwikkelt - en onder het opvoeren van de spanning, onder het verhevigen van de drift, onder het aanzetten zelfs van de verbeelding, blijft zij van het eerste tot het laatste woord de regelende en stuwende macht, en juist dit boek, in diepste wezen ontsproten aan de critische functie, is het centrum van Mann's scheppende werk.
Ik zal niet beweren, dat in de ‘Betrachtungen eines Unpolitischen’, in den oorlog ontstaan en op enkele stukken na het sterkste en diepste essay dat Thomas Mann heeft geschreven [hoewel hij het standpunt ervan later uitdrukkelijk verwierp om de republiek van Weimar en de idee der humaniteit te omhelzen] de verbeelding de drijvende macht is geweest en dat hij dáarin - tegenovergesteld aan den gang van zaken in ‘Der Zauberberg’ - zich critisch heeft gerealiseerd, maar de verleiding om de zaak zo te zien is ongetwijfeld aanwezig - en zeker kan men hier spreken van een tot in de uiterste verfijningen zich tegelijk opzwepende en controlerende passie. Nergens heeft Thomas Mann zich naakter, feller, ja onstuimiger getoond dan in zijn ‘Betrachtungen’, nergens heeft hij aan zijn eindeloos bijengeduld zoveel scherpzinnigheid, gloed en hartstocht gepaard als in deze bij stukken werkelijk geniale en grandiose polemiek.
Tussen deze twee toppunten en polen [in zekeren zin] beweegt zich tot nu toe zijn wezen. Het critisch-litteraire deel van zijn werk is in vier bundels samengebracht: ‘Rede und Antwort’
| |
| |
[1922], ‘Bemühungen’ [1925], ‘Die Forderung des Tages’ [1930] en het zoeven verschenen ‘Leiden und Grösse der Meister’. Zij bevatten toespraken, bespiegelingen, essays en critieken over onderwerpen van litterairen, psychologischenen culturelen aard, boekbesprekingen, voorredes, brieven en polemieken: een ongehoord rijke en ook vrij veelzijdige verzameling, alles geschreven in dien zeer verzorgden, soms wat precieuzen maar altijd lenigen, hoewel langzamen stijl, zuiver, bedachtzaam, soepel, intelligent en voornaam. De cultuur van den man uit een oud hanseatisch patriciërsgeslacht, door de eeuwen verzameld en verfijnd, vol doodsverlangen en melancholie, uit zich niet alleen in zijn eruditie en smaak, maar evenzeer in dien onnavolgbaar boeienden stijl, die zich schoolde aan Goethe, maar die aan diens edele klassiciteit een element toegevoegd heeft van een moderne, laat 19de-eeuwse, onvervangbaar-eigen persoonlijkheid.
Misschien is het tekenend voor den ouder wordenden Thomas Mann, dat niet alleen alle polemiek, maar ook allerlei ander werk van kleiner formaat dat zo veelvuldig voorkomt in zijn drie vorige bundels, hier volkomen ontbreekt. Misschien schreef hij ook geen novellen. Al zijn aandacht en kracht is dan gericht op zijn bijbelse tetralogie en op enkele grotere essays. Ook afzijdigheid van de actualiteit kan, maar dan in essentiëler en tijdelozer zin, behoren tot de Forderung des Tages.
Het is mogelijk dat de studie over Nietzsche, die hij wil schrijven, uitsluitsel geeft op deze vermoedens en vragen; dat hij onomwonden zijn positie bepaalt tegenover het nationaal-socialisme, het is haast niet te ontgaan. De figuur van Nietzsche, die vooral vroeger op Thomas Mann zo veel invloed had, dwingt tot een keuze, niet alleen tegenover hem zelf, maar evenzeer tegenover de dingen die essentieel voor hem zijn. Tot die dingen behoort zijn visie op de europese cultuur.
De meesterlijkheid van Mann's werk berust voor een groot deel op wat men zou kunnen noemen de tastende zekerheid van zijn psychologie. Ik wees reeds op het dubbel-karakter van zijn natuur dat zich openbaart in de innige verwantschap van het scheppende en het critische beginsel, van intellect en intuïtie, van classiciteit en romantiek. Ongeveer alle gangbare tegenstellingen worden in Thomas Mann ik wil niet zeggen een eenheid of een synthese, maar als het ware schakeringen van elkaar. Zijn psychologisch tasten, het blijkt opnieuw uit zijn laatste es- | |
| |
says, laat bij alle feilloosheid van zijn blik altijd de mogelijkheid open van een vergissing; en dit ontzenuwt zijn visie niet, het versterkt als het ware zijn gevoel voor de richting waarin hij moet gaan. Zoekend inderdaad vindt Thomas Mann, hoe beheerst ook, zijn weg. Hij is nooit van te voren al zeker van zijn zaak en zijn oordeel, hij is het misschien ook achteraf nooit geheel, maar het is buiten iederen twijfel dat hij aan zijn omslachtige voorzichtigheid, aan de aandacht voor de factoren die zijn eigen visie en mening relativeren niet alleen het omvattende maar zelfs het doordringende dankt van zijn blik.
Ik zeg niet dat ik Mann's methode de allervoortreffelijkste vind, hoewel ik tegenover de ondoorleefde z.g. zekerheid en overtuigdheid der geborneerden zijn methode natuurlijk oneindig superieur acht, maar ook voor jongere 20e-eeuwse critici is er toch alle reden zich aan hem te spiegelen, niet alleen aan zijn integriteit, doch minstens zozeer aan de wijze waarop hij te werk gaat: uitgaand natuurlijk van zijn eigen criteria, maar niet er op uit om uit den treure zijn maatstaven te etaleren, doch eenvoudig en onontkoombaar opererend ermee; zich verrijkend door niet al te zeker te zijn en niet al te veel van te voren te willen weten; geboeid door het onuitputtelijk avontuur dat in iedere ontmoeting besloten ligt; meer gebiologeerd door de mogelijkheden, die men tegemoet gaat dan door de dreun van de eigen catechismus, etcetera. Als nederlands criticus heeft het overigens wel zijn bezwaren iets van deze methode te leren, want voor wie schrijft men? Voor ezels. Maar ten slotte schrijft men als Duitser ook nog voor varkens. Troost er u mee, en denk niet te veel aan den lezer, ook niet aan den allervoortreffelijksten. Trouwens, als de drang groot is, is de aandacht dáarvoor gering.
Overziet men het gehele werk van Thomas Mann - en aan het essayistisch gedeelte ervan ervaart men dit al zeer duidelijk - dan kan men in een dubbelen zin van ontwikkeling spreken en tegelijkertijd wijzen op een bijna verwoede trouw aan de eerste openbaringen van zichzelf of - als men wil - aan het eigen wezen, zoals dit zich eens en vooral had vastgelegd in zijn jeugdwerk. Is er een sprekend verschil in toon, in kracht van expressie, in intensiteit van inzicht en doordringingsvermogen tussen een stuk van 1910 en een van 1930? Natuurlijk, de kennis werd ruimer, de denkkracht getrainder, de blik zachter en wijder, de stijl nog gevoeliger voor nuances, nog meer overtuigd van de expressieve macht van het zwijgen en de niet in het oog vallende suggestie, en sourdine en als terloops, maar een essentiële ver- | |
| |
andering vindt men toch niet. Thomas Mann heeft in den loop der jaren zijn politieke overtuiging gewijzigd, maar op zijn eclectisch critisch standpunt inzake kunst en litteratuur, op zijn denkwijze, op den toon van zijn intellects-melodieën, op zijn stijl heeft dit haast geen invloed gehad. Bij alle ontwikkeling bleef hij wie hij was, de hartstochtelijke problematicus, de aristocraat uit Lübeck, de meesterlijke stylist, de melancholieke peinzer van zijn 25ste jaar, de vervalspsycholoog van de ‘Buddenbrooks’.
De monarchie werd republiek, de monarchist republikein. De republiek bleef in naam bestaan, maar werd metterdaad een ‘Führerstaat’, een staatsrechtelijk novum. De republikein trok naar Küsnacht, zijn boeken verschenen en verschijnen bij Samuel Fischer te Berlijn. Slechts terloops en zeer fragmentarisch geeft Thomas Mann een schimpscheut in de richting van het Derde Rijk, maar men moet hem al zeer slecht kennen en weinig gevoel hebben voor het accent van zijn woorden om den wrok niet te horen, de verachting, de verbitterde spijt en de pijn. Hoe kan het ook anders? Hij is iemand van een belegen intelligentie en smaak, een humanist van europese cultuur, een man van burgerlijke en voorname beschaving. Maar zijn houding, zegt men, kon duidelijker zijn. Goed, zij kon duidelijker zijn. Maar wie zal zeggen waarom Thomas Mann [liever] over deze dingen zwijgt, waarom zijn laatste bundel vrijwel uitsluitend psychologische, litteraire, culturele beschouwingen bevat zonder enige polemiek, op een enkele passage na? Deze man is geen strijder, geen ongecompliceerde, geen voortvarende uit éen haastig stuk. Alle portretten die men van hem kent hebben een pijnlijken trek, een afwachtend wantrouwig peinzen, een geresigneerde melancholie. Wie zal zeggen wat hij thans doormaakt, wie zal oordelen wat hij thans hoort te doen en had moeten doen?
Een andere vraag is deze: wat heeft Thomas Mann nog te zeggen tot de jeugd van zijn tijd, in en buiten zijn land? en het antwoord zal zijn: voorlopig weinig. Omdat hun verlangens andere zijn, hun doelstellingen, hun denkwijze, hun moraal. Slechts weinigen onder hen kunnen zich de weelde veroorloven in zichzelf verdeeld, tegenstrijdig, melancholisch en europees te zijn, van niveau, van begeerte, in hun norm.
Maar wat zegt het, dat een schrijver niet sterk meer spreekt tot de jeugd van zijn tijd? Vermoedelijk alleen, dat hij eenmaal zal
| |
| |
spreken, en met volle kracht, tot de jeugd van een lateren tijd. De werken van Mann hebben in hun aan een uitstervend tijdperk gebonden denkwijze, problematiek en stijl genoeg essentieel-menselijks gerealiseerd om later opnieuw te worden herkend. De grote schrijvers zijn niet van alle tijden in dien zin dat zij in ieder tijdperk algemeen wordeoerkend, zij zijn het hierin dat enkelen hen altijd herkennen en de velen alleen als hun tijdperk correspondeert met het tijdperk waarin zij schreven. Maar herkend worden zij, als zij in hun tijd dieper hebben geleefd en gespeurd dan de duizenden die alleen van hun tijd zijn en die met dien tijd onherroepelijk vergaan.
Thomas Mann is een tussenfiguur. Tussen monarchie en republiek, Europa en Duitsland, tussen Wagner en Nietzsche. Tussen een verlangen naar een classieke cultuur en een romantische vervalsmelancholie, tussen critiek en scheppingsdrift. Hij is voor velen een steriel intellectualist, maar in wezen is zijn intellect sterk emotioneel en intuïtief. Hij is bij alle problematiek een sensitivist, een gevoelsmens. Hij is in iederen zin dien hij schrijft, in ieder boek dat hij dicht, in het totaal van zijn oeuvre een musicus - en als het waar is, wat voor mij buiten iederen twijfel staat, dat er onder zijn psychologie, onder de in engeren zin menselijke sfeer van zijn werk, iets anders aanwezig is, een elementaire stroom, dan is die stroom de natuur.
Thomas Mann, de stedeling, de laat-romantische psycholoog, de man zonder landschap, zonder plastisch ruimte-bewustzijn, zonder aarde en hemel, op het eerste gezicht, heeft in zijn stijl, behalve de cultuur-elementen der europese beschaving waarin hij geboren werd, waarin hij ademt en leeft, die hij vóorstaat als ideale verbinding van christendom en het heidens beschavingscomplex rondom de Middellandse Zee, een natuurbeweging, en in zijn rhythme het ademen van eb en vloed, het trage deinen der zee.
Naschrift '38. Bij het herlezen van Thomas Mann stuit ik in ‘Der Tod in Venedig’ op de volgende uitspraak: ‘Glück des Schriftstellers ist der Gedanke, der ganz Gefühl, ist das Gefühl, das ganz Gedanke zu werden vermag.’ Het is niet alleen een bevestiging van het gezichtspunt in dit opstel verdedigd, het kon er het motto van zijn.
|
|