Ik vrees ook, dat hij het slachtoffer werd van zijn stijl; van een verkeerde opvatting van het postulaat stijl in het algemeen. Hij gaat uit, misschien niet bewust, maar zeker in de practijk van zijn werk van een aprioristisch desideratum: stijl. D.i. voor hem: houding, mannelijke onverschilligheid, spartaanse trots en hardnekkigheid, kracht, beheerste souplesse, bronzen hooghartigheid, vórm, en ongetwijfeld bezit hij die kwaliteiten, door aanleg en oefening, door een zich hardende, streng-ascetische training, doordat hij karakter heeft en geduld. Ik geloof, dat een dergelijk stijlbegrip en een dergelijke stijlpractijk, al is zij ver te verkiezen boven elke stijl-loosheid, dodende en steriliserende gevaren heeft: zij dwingt ons in een harnas van naaktheid, in een aprioristische kramp om een zinsval, in een idolatrie, slaafs en ontmannend, voor een geciseleerd rhythmisch verloop: zij is slank en krijgshaftig, hard en veerkrachtig, maar zij versmalt de organische groeikans, zij trekt alle krachten onmiddellijk recht overeind: lopen, schrijden, dansen! maar het horizontale, de breedte, de vertakte volheid verschraalt en de horizon wordt verengd tot een koker, tot een voetstuk zelfs.
Grote werken hebben een anderen stijl: die doorklinkt traag desnoods en tijdens het lezen soms haast onnaspeurlijk het totaal van een boek; het is zijn draagkracht, nooit ook zijn harnas; zijn stempel, zijn ademtocht en zijn stem; maar men ervaart die soms pas aan het slot, bij het vollopen van alle stromen van uit éen meer; bij het vallen of stijgen van een laatste eb of vloed; zij is geen apriorisme, geen geciseleerd postulaat, geen dwangbuis, geen wapen vooral.
De stijl van Montherlant is polemisch, omdat hij ergens misschien in wezen, een houding is, een manier. Hij beschermt zichzelf in de snelle, harde strijdvaardigheid van zijn zin; hij verdedigt bij voorbaat zijn talloze zwakke plekken door een voorbarig, fel-overschroefd offensief, in de leegte, tegen denkbeeldige aanvallers soms; en ik kan mij niet aan den indruk onttrekken, dat hij dreigt omdat hij zich voortdurend bedreigd voelt, belaagd en bezien.
Ik geloof, dat haast alle vrijheden, die hij zich toekent en alle losbandigheid, meer wens dan werkelijkheid zijn: als hij werkelijk los was van talloze burgerlijk-moralistische normen en préjugés, zou hij niet de geringste behoefte gevoelen zich er pathetisch en smalend vrij van te heten en te pleiten veelal. Als hij los was van zijn verleden, van zijn ouderlijk huis, zijn herinnering en zijn jeugd, zou hij niet van dit alles gewagen met een doffe