ten; zijn heidendom, zijn joodse rasaard, zijn Europeeër-schap, zijn overwegend latijnse cultuur.
Zijn heidendom leeft in de dionysische aanvaarding der vooral aardse driften, in de stromende omarming van het heelal, in de verheerlijking van het licht, van het zaad. Vruchtbaarheid staat midden in zijn aandacht en Priapos, genoemd of verzwegen, voert of geleidt elk lied. Maar indien diepte in stilte ligt en de laatste verteedring in zwijgen - ik ben geneigd dat te menen - dan verwierf hij die zelden, want overwegend luid is zijn stem en overwegend bewegelijk. Stilte wordt klein bij hem en zwijgen beklemmend.
Indien men de schemerende verheldering, de warende, uiterste verijling, die de gedichten van Roland Holst kenmerkt, de apollinisch-elysische verklaring van alle drift, den droom wil noemen, dan moet men zeggen, dat Van den Bergh droom-loos is. Maar daar staan tegenover, als winsten van zijn ras: een snelle, lenige voortvarendheid des geestes, die zijn werk levendig, een veelvertakt aanpassingsvermogen, dat het verscheiden maakt. En - denk aan de psalmen - hij verstoffelijkt den geest en vergeestelijkt de stof in een voortdurende, doordringende wisselwerking; hij verbindt ongeveer alle concreta met ongeveer alle abstracta; daardoor ontspringt een haast grijpbaar symbool, daardoor verijlt aan den anderen kant een volkomen ontaardste tastbaarheid en verkreeg zijn werk een expressionistischen inslag - men vergelijke Van Collem. Soms werd het grillig, rumoerig.
Doch hier springt een bezwaar op, verwant aan het eerste en beide wellicht herleidbaar tot ons rasverschil: zijn kosmos lijkt klein. Ik geef dit voor beter: misschien voelt een germaan ruimtelijk ànders, niet groter. Het is in dit verband merkwaardig te wijzen op het vers ‘Vaart’. Hij verbrokkelt daarin de onmetelijke ruimten der zee, hij drijft er de wiggen der schepen in, terwijl wij, die van het westen zijn, de oneindigheid zo ongerept mogelijk houden.
Half in contrast met zijn dionysische aardsheid, is hij kenmerkend stedeling, inwoner van de stad Europa: de dynamiek van het moderne leven regelt goeddeels zijn rhythmen, doch zij ontwricht die niet. Een gelukkig gesternte, een diepe beschaving hoeden hem voor de breidelloosheden der Verhaeren-vergoders, al wordt zijn natuur kennelijk door Verhaeren geboeid. Hij kent de bekoring der zakelijkheid, maar komt niet tot de lyriek van het nuchtere, zoals Apollinaire. Doch ook de massa-