| |
| |
| |
| |
Critisch proza I
| |
| |
Man ist um den Preis Künstler, dass man Das, was alle Nichtkünstler ‘Form’ nennen, als Inhalt, als ‘die Sache selbst’ empfindet. Damit gehört man freilich in eine verkehrte Welt: denn nunmehr wird einem der Inhalt zu etwas bloss Formalem, - unser Leben eingerechnet.
Nietzsche
| |
| |
| |
| |
| |
De aesthetiek der reporters
1
De luchtvloot stijgt op: op duizend plaatsen der aarde zwermen de eskaders door den morgen en doorkruisen de lucht. Trillend en gonzend van energie trekken zij door den hemel hun zilvergrijze spiralen en volvoeren boven het miniatuurmozaïek, waartoe de aarde verkleind is, toeren zo duizelingwekkend behendig, dat het hart van den toeschouwer stokt. Waar bleef de zwaartekracht? De sporen die zij door de oneindigheid snijden zijn niet te zien, maar hun onzichtbare alomtegenwoordigheid heeft de ruimte gevangen in een net; en de angst van de mens voor de ontzaglijke wijdheid dier ruimte is verkleind met het trotse besef, dat hij winnende is in den strijd met de elementen en met deze angst is de ruimte zelve verkleind. De aether is als men denkt aan het afschuwelijkste toestel der latere jaren tot in zijn kleinste atomen besmet door de stem, de muziek, die vreugdeloze cacophonie van den tegenwoordigen mens en een onverzadigbaar fluïdum geworden, dat zonder weerstand en zonder lijdelijk verzet alles absorbeert wat dit giftige monster, de twintigste-eeuwer wil luchten, zijn muziek, zijn toneel, zijn meningen over godsdienst en politiek, wereldvrede en theosophie, fascisme en bankwezen, opvoeding en litteratuur; en de gedachte, dat de ruimte, het héle heelal, op het ogenblik dat ik dit schrijf in een gelukkig zeer stille kamer, trilt van den dreun, die op duizend stations door tienduizend exemplaren van het genus mens den aether wordt ingeblazen, is in staat mij voorgoed den lust te benemen naar buiten te gaan, want de oneindigheid zoemt. De wereld is een benauwde kamer geworden, de natuur overweldigd, de elementen getemd en grotendeels is wat eens onze aarde was, onze woeste prachtige aarde, gepolijst tot een stadspark en gemechaniseerd tot een speeltuin.
Waartoe deze brave rhetoriek? - Laat ik vooropstellen, dat ik volstrekt niet bedoeld heb een litterair protest te styleren tegen de zogenaamde vermechanisering des levens; want hoe zeer men de voorbeelden die ik gaf zonder moeite verduizendvoudigen kan, men doet goed daartegenover te bedenken dat met iedere technische verovering, met de ontcijfering van ieder raadsel, de natuur zich verweert met tien nieuwe ontembaarheden en met tien nieuwe raadsels. De vermechanisering des levens is, zo beschouwd, niet veel meer dan een angstige frase en een on- | |
| |
geloof in de onbedwingbare oerkracht van het leven zelf. Of meent men dat er geen innig verband bestaat tussen de enorme technische prestaties van den lateren tijd en de even enorme natuurlijke catastrophen van dienzelfden tijd: aardschokken, overstromingen en tornado's? Neen, de elementen hebben van hun oerkracht niets ingeboet, de oerwouden zijn nog niet alle vermalen tot krantenpapier, de Zuidzee is nog niet geheel drooggelegd en er is zelfs, op zichzelf beschouwd, evenveel reden om zich te verheugen over het kunnen, de durf, de inventie, die spreekt uit de miraculeuse prestaties der moderne techniek, als reden tot vrees. Ik bedoel nog niet enkel de vrees voor de moorddadige toepassingen die de technische vindingen zullen krijgen in den volgenden oorlog, maar vooral deze diepere vrees, dat de mens de slaaf wordt in plaats van de heerser van zijn technische schepping; en de slaaf wordt hij op het moment, dat hij de electrificatie van de spoorlijn Marseille-Parijs, of het instellen van den luchtdienst tussen de aarde en Mars, verbijsterender gaat vinden dan de slag van het eigen hart. De stomme, letterlijk stomme verbazing voor het technische kunnen vervangt dan de verwondering om het organische zijn; en als het een verrukkelijk raadsel moet heten hoe de mens leerde vliegen, het is een even verbijsterend raadsel dat en hoe hij leeft. Laten wij niet gering denken over de ontzettingen die een toekomstige technische oorlog ons brengen zal noch over het feit, dat de mensen door gas, en hun steden, Moscou, Londen, Parijs, en alle schatten ter wereld, de musea, de Staalmeesters, de Mona Lisa, de stations, de mijnen, de kathedralen, de bossen, zullen worden verwoest door de springstof die neerregent uit een gepantserde luchtvloot. Maar men kan zich misschien over deze gedachte heenzetten met de andere gedachte, dat het leven altijd sterker is gebleken dan de mens en dat ook daarna de mens zal doorleven op zijn geteisterde aarde. De vraag is dan enkel: hoe is dan de mens en de vraag is ook nu: hoe is de tegenwoordige mens; en in het verband dat ons bezighoudt, zal men helaas moeten zeggen: niet meer bestand tegen zijn eigen schepping. Losgewoeld uit zijn natuurlijke aarde, onttrokken aan een bovennatuurlijk geloof, vervreemd van de geestelijke en natuurlijke orde ener gemeenschap, vervreemd van zijn ras, van zijn volk, dwaalt hij rond door het labyrinth van zijn schepping, het labyrinth der techniek - maar misschien is ook hij, deze twintigste-eeuwer, nog niet volkomen vergeten, dat de wind den gonzenden adem van de milliarden loudspeakers kan wegvegen uit het heel- | |
| |
al met éen zuiverende vlaag en dat op een herfstmorgen langs een landweg de zon in het water kan blinken als eens in den eersten tuin. De aarde draait door, ook na de ontzettendste catastrophen en de mens leeft verder, de sterren schijnen en het water stroomt.
Pas dan is de zaak van den mens op aarde voorgoed verloren als hij niet meer weet dat de winde wiegt in de duinhelm, dat zijn bloed stroomt, dat de dood een gevecht zal worden op leven en dood. Deze eenvoudige waarheid is echter in staat om op dit moment der geschiedenis verbazing te wekken, twijfel of tegenspraak; en precies dáar begint de verdwazing, want deze reactie verraadt, dat de geest te uitsluitend gedacht wordt als product van de stof; dat de mens geknecht wordt door zijn eigen technische schepping en de schepping waarvan hijzelf deel is, vergeet; en intussen dromen de priesters der zakelijkheid den afgodischen droom van het Ene Hotel van Glas en Beton, dat de landoppervlakte der aarde, de vijf continenten, als een harnas omsluiten zal.
| |
2
De -ismen zijn doodgebloed en sinds enkele jaren vervangen door een ander parool: de zakelijkheid. Het curieuse aan deze verandering is vooral dit, dat deze nieuwe aesthetische norm volkomen cosmopolitisch is, volkomen internationaal. De term ‘Neue Sachlichkeit’ mag in Duitsland ontstaan zijn en in den aanvang een doelmatigheids-postulaat zijn geweest van een modern architect, zij heeft in een weergaloos tempo de wereld veroverd en is richtsnoer geworden op ieder gebied van de kunst: zij heerst in de studio's der jonge cineasten en modisten, onder reporters en dichters; zij werd het universele geloof van een jonge generatie van acteurs, romanschrijvers, musici, schilders en architecten; zij werd een leus voor de ganse moderne wereld, en een stijl; een stijl die zichtbaar werd in Sydney en Yokohama, in Wenen en Amsterdam. De -ismen behielden bijna aldoor iets beperkt nationaals: het cubisme was frans, het expressionisme was duits - de leus der zakelijkheid is een wereldprogram. Het is misschien niet onverklaarbaar dat zij vooral weerklank vond in Rusland, Amerika en Duitsland en dat zij Frankrijk en Engeland nog niet zo almachtig doordrong.
| |
| |
| |
3
Ik wil hier nagaan, hoe zij ontstond in de sfeer der romankunst; hoe zij den modernen roman heeft gewijzigd; of zij bruikbaar is als methode en houdbaar als norm.
De strijd voor een nieuwe zakelijkheid in de romankunst moet allereerst worden opgevat als een strijd tegen het psychologisme. De impressionisten, de psychologen, de karakterontrafelaars als Strindberg en Thomas Mann, gingen in hun procédé zo analytisch, détaillerend, subtiel en splitsend te werk, dat men in hun boeken in plaats van mensen geanalyseerde lijken vond, wezens, die verpulverden tot atomen, diagrammen van mensen; de reacties en vooral de verklaringen dier reacties werden dikwijls onwerkelijk van raffinement, willekeurig uit relativistische spitsheid. De boeken dier schrijvers maakten den mens los van het geweldige massale leven van den tegenwoordigen tijd, bestudeerden hem in zijn werkkamer en laboratoria, rukten hem uit zijn maatschappelijke verband en gaven den tijd en de werkelijkheid hoogstens als stemmingsdécor; en voor velen, voor heel een nieuwe generatie, verspreid over heel de wereld, die weer wil staan in het volle sociale gebeuren, in het rassen- en klassenconflict, in de economische, politieke werkelijkheid; die wil zien wat er om haar heen gebeurt en deelnemen aan de totaliteit van het harde moderne leven, is deze romankunst onleesbaar geworden; omdat zij andere zenuwen heeft, andere inzichten, andere verlangens. Rondom haar heen voltrekt zich een verandering der aarde, een verandering van den mens; volken leven in hongersnood, in permanent oproer, in doodsstrijd om het eigen bestaan; millioenen mensen zijn werkloos, ramp na ramp teistert de wereld. De techniek heeft zich tot in het ongeloofwaardige ontwikkeld en uitgebreid en het leven gerevolutionneerd: er ontstaan spoorlijnen, havens, bouwwerken, mijnen, er worden expedities gewaagd, hypothesen gedroomd, chemische formules en procédés ontdekt, zo fabelachtig dat men zich afwendt van dien ouden versuften mens, die niets scheen te zien van dit alles en niets scheen te hebben dan een zeer ingewikkelde ziel. De moderne lezer, aangevuurd nog door de film, opgejaagd door de spannende reportage, vraagt naar kennis van de moderne wereld en al haar phenomena en van den modernen mens in wisselwerking met die phenomena. Hij wil zien en doorgronden wat er rondom en in hem gebeurt. Hij wil alles weten van dit duizendvoudige leven en alles concies,
| |
| |
doordringend, naakt, scherp. Hij wil de moderne wereld en den modernen mens, de uiterlijke en innerlijke werkelijkheid exact, nuchter, klaar, gezien door koele, zuivere ogen en bondig samengevat. - Zou er, om een enkel voorbeeld te noemen, voor een twintigjarigen intellectueel uit Sowjet-Rusland een vervelender schrijver te vinden zijn dan Marcel Proust? Moeten de jonge Amerikanen en Russen niet grijpen naar Dos Passos en Gladkow, naar een fantastisch en avontuurlijk verhaal als Moravagine van Cendrars? Dat is hun wereld, de wereld van dezen tijd, waarin zij leven en sterven, dromen en ademen - en hoe gul en voortvarend wordt de oude mens, prachtig maar vervelend ontleed door Gide, door Huxley, door Dostojewski en Mann, vergeten voor dit felle en zichtbare, leefbare wonder der omringende, gloednieuwe werkelijkheid. Dit is de wereld waarin hij wil doordringen, feller en gretiger naarmate hij er minder van kent. Hij vraagt haar weergave, objectief, onpersoonlijk, zakelijk, van den reporter en van de makers der documentaire films - en in de litteratuur vooral van den romancier.
| |
4
Men zal hebben bemerkt dat de eisen van den modernen lezer goed zouden kunnen worden bevredigd door een nieuw realisme. De vraag gaat uit naar een strakke en zakelijke weergave van de werkelijkheid. Natuurlijk is die werkelijkheid anders dan de werkelijkheid van voor vijftig jaar en natuurlijk zijn de mensen veranderd van wie men haar weergave vraagt; maar als eis, en als de artiest haar gehoorzaamt, ook als methode en als de critiek haar gebruikt als criterium, dan ook als norm, is er weinig verschil. En laat men éen ding onmiddellijk inzien: evengoed als het naturalisme geweldige werken heeft voortgebracht, evengoed schiep de nieuwe zakelijkheid, ook litterair, voortreffelijke werken. Maar én in het ene, én in het andere geval, ondanks zichzelf. De eis die toen en nu uitging van het publiek, of van de werkelijkheid als men wil, schreeuwend om vastlegging in beeld en geschrift, of van de kunstenaars die haar gehoorzaamden in hun methode en verhieven tot norm, was een eis die men niet heeft te stellen aan enig artiest, maar aan ieder reporter. Van den verslaggever moet men eisen dat hij zichzelf niet tussen den lezer schuift en het object, dat hij het gegeven natuurgetrouw afbeeldt en spreken laat voor zichzelf; dat hij
| |
| |
weergeeft wat hij ziet en beluistert, exact en synthetisch, beknopt en precies. Maar men vergist zich als men denkt dat de artiest geen andere werkzaamheid heeft. Deze gedachte is naar voren gekomen doordat de tijd arm was aan scheppende krachten en ieder kunstwerk dat, toen en nu, ontstaan is uit de verbeelding, die de wereld schiep en het kunstwerk voortbrengt, is ontstaan in strijd met de eisen van naturalisme en zakelijkheid; in strijd met de postulaten van natuurgetrouw weergeven en nuchter verslaan. Ik wil van te voren éen protest hiertegen ontzenuwen, want het is zeker dat de zakelijken, reporters en documentators, bezwaar zullen maken tegen deze hoogmoedige vergoding der kunst; zij zullen zeggen dat een goed, scherp, fel verslag niet alleen leesbaarder is dan vele gedichten, maar vruchtbaarder voor de lezende mensheid, die wil worden geinformeerd. Ik ben het hier ronduit mee eens, maar dat neemt ten eerste niet weg dat een verslag een verslag is en een gedicht een gedicht, maar nog veel minder dat de vruchtbaarheid van een informatie een andere is dan die het kunstwerk teweegbrengt. Door een boeiend verslag wordt een lezer wijzer, in den zin van rijker aan kennis, en misschien waakzamer tegenover het leven; door een kunstwerk wordt hij aangeraakt door de verbeelding die de drijfkracht der wereld is.
| |
5
De zaak is dus niet dat de zakelijkheid moet worden bestreden als reactie; zij kan als reactie niet fel genoeg worden gesteund. Het is goed dat wij ons rekenschap geven van de omringende werkelijkheid, het is goed dat wij doordringen in het gecompliceerde phenomeen van het moderne leven. Het is goed dat wij ons niet langer verliezen in bijna onwezenlijk wordende subtiliteiten omtrent den mens. Het is goed dat wij den mens opnieuw gaan zien als mikrokosmos, als weerspiegeling van het geheel en het geheel als weerspiegeling van den mens. Het is goed dat wij hem zien in verband met de zichtbare werkelijkheid, gemechaniseerd en organisch, dus in zijn verhouding tot de kunstmatige werkelijkheid en tot de natuur, maar het is verkeerd indien wij die werkelijkheid van meer belang mochten vinden dan de interne werkelijkheid van den mens. Dit is een der neigingen van de zakelijkheid als aandacht, als drift, die men niet genoeg kan bestrijden: dat zij, verbijsterd door de omrin- | |
| |
gende wereld, gefascineerd door het wereldgebeuren, geabsorbeerd door de kwalen van den tegenwoordigen tijd, den mens, dien zij zegt te zoeken, gaat beschouwen als hoogstens een spiegel der omliggende krachten, als een curieus bijproduct, als een haast overbodige schaduw. Precies dezelfde verbijstering waarmee de boer uit den achterhoek een uur lang aan den grond staat genageld op den Potsdamer Platz, verbijstert de razende reporters tegenover het totale complex van het moderne leven; en wat kan hij doen als zijn schrik is geluwd, dan trachten het monster te temmen door het vast te leggen in beeld of geschrift, door het met een camera of een vulpen volmaakt te verslaan.
De neiging, de richting der zakelijkheid is te uitsluitend gericht op de omringende uiterlijkheid, te weinig - wat zij ook moge beweren - op het hart van den mens.
| |
6
Nu de methode. Wat is ertegen, vraagt men, dat de werkelijkheid, van binnen of van buiten, scherp wordt doorzien en scherp wordt gebeeld? Daar is natuurlijk niets tegen. Daar is misschien alles voor. Daar is zeker alles voor voor den reporter, daar is alles tegen voor den artiest, als de methode wordt verheven tot norm. Daar is alles tegen, als men niet meer zegt: men mág streng en koel observeren en beelden, maar: dit moet. Daar is alles tegen als men zegt: de rest is frase, franje, vervalsing, litteratuur en romantiek. De rest is inderdaad litteratuur. De rest is, dat een kunstenaar vrij is, niet gebonden door het gegeven dat hij ontleent aan een interne of externe werkelijkheid, maar dat hij het recht heeft en zelfs de taak dit gegeven te vervormen naar zijn scheppenden wil. Hij kan met de natuur, met den mens, met de uiterlijke gegevens doen wat hij wil, als hij hen, aangegrepen door dit scheppend vermogen, laat leven naar de wet der verbeelding. De kunstenaar is niet de slaaf, de volger, de reporter van zijn object, maar de volstrekt autonome heerser over al wat hij aanvat. Hij verwerkt levens, moderne tijden, goden en revoluties tot éen brandend visioen, hij kent geen andere wetten dan die van het nimmer te demaskeren artikel: de schoonheid. Hij kent den droom die meer dan het ding is. Hij zoekt den vorm die onzichtbaar is. Hij zoekt het geheim dat dieper ligt dan het hart, hij volgt de werkelijkheid als hij
| |
| |
meent dat zij niet misleidt. Hij heeft niets te maken met de eisen van den tijd voor zover die hem afleiden van het geheim der verbeelding: hij heeft niets te maken met wat wie ook hem voorschrijft. De toekomst zal niet kunnen zeggen of hij gelijk had en de tegenwoordige tijd evenmin. Hij zal het zelf nooit vernemen; en hij hoeft het ook niet te vernemen, hoezeer hij in tijden van zwakte ook haakt naar een teken, dat zegt of hij rechtloopt of dwaalt. Hij heeft enkel gehoorzaam te zijn aan den wil die brandt in zijn handen en die in de werkelijkheid ingrijpt om die te vervormen tot Beeld. Ver-beelden, her-scheppen, purifiëren van materie tot vorm; terwijl de reporter mag afbeelden, na-bootsen, samenvatten in een boeiend verslag.
Men kan in een tijd als de onze niet fel genoeg staan tegenover de eisen der zakelijkheid, zodra die worden verheven tot norm. Zodra koel meer geldt dan gloedvol, zodra nauwkeurig of interessant meer zegt dan mooi. De moderne zakelijkheid is goed als reactie op een onvruchtbaar psychologisme, zij is verkeerd gericht als zij den mens voorbijziet voor zijn omgeving; zij is goed als methode, mits zij in het kunstwerk overwonnen wordt, zij is onduldbaar als norm. De moderne zakelijkheid als norm, dat is ongetwijfeld het verdoemelijkste barbarisme waartoe men kon komen. Dat betekent, bij alle boeiende felheid van expressie, bij alle synthetische bondigheid, een vermindering van de verbeelding, van gloed en van leven, van hartstocht en droom. Dat betekent afschaffing van het geheim dat de onzichtbare kern is van alle leven. Dat betekent vergoding van het mechanische, als object en als functie en een achterstelling van den mens bij zijn omgeving; en in den mens van het observeerbare ten koste van het enigma. Deze woorden: ondoorgrondelijkheid, magie en verbeelding zijn dode en belachelijke termen voor den modernen reporter; zij zijn romantische atavismen voor de mannen dier zakelijkheid. Zij zijn voor ons, kunstenaars, die om den tijd niet willen vergeten wat boven den tijd ligt en om de zichtbare werkelijkheid niet willen afzien van wat onzichtbaar is en achter den mens, zwakke maar onbedrieglijke tekenen in de richting van het geheim. De reportage, de documentatie, het verslag is en zij zakelijk, het kunstwerk in wezen nooit.
|
|