| |
| |
| |
| |
| |
| |
Verjaarde revolutie
‘Thou was not born for death, immortal Bird!
‘No hungry generations tread thee down;
‘The voice I hear this passing night was heard
‘In ancient days by emperor and clown......
‘Wär es ein Kampf, dasz die Arme und Zähne einander packten! Aber es ist mir, als wäre ich in ein Mühlwerk gefallen, und die Glieder würden mir langsam systematisch von der kalten physischen Gewalt abgedreht.’
BUECHNER: ‘Dantons Tod’.
Zelfs in Holland gaat geen leven verloren dat de moeite van het beschouwen waard is. Wie afwijkende meeningen bezit in geestelijke zaken en den moed heeft daar met zijn persoon achter te staan, zal door het burgerdom, ook het intelligente en dus dubbel vastgegroeide burgerdom, worden gehoond of dedaigneus bekeken. Troost u, de tijd is rechtvaardig: men zal u niet uitroeien, al sterft ge in 'n keldergat. Maar als de meeningen van den heer De Jong (ach, het zijn geen meeningen), als de principiëele misverstanden van den heer De Jong tot publiek bezit worden, ga dán scheep naar de Stille Zuidzee of word dranksmokkelaar in Chicago.. Want dán zullen de lichten aan den hemel gedoofd zijn, en in de donkerste wereld zal de kwaliteit door de hoeveelheid totaal zijn gevreten.
Men leeft een week, een maand in het geloof, dat ons uit ieder paar jongensoogen een jonge, sterke moed tegenstraalt, een harde wil, een drift tot leven die veel kan vergeten en nieuw land ontgint voor den geest. Maar op een kwaden dag komt het grijs geschrift, het geschrift der bezweken denkbeelden, met haastige geestdrift en onkuischheid des
| |
| |
woords, op de tafel vallen. Een zwart oogenblik: ik hoop voor jou, lezer, dat je het gekend hebt bij de lectuur van de Inleiding voor het tijdschrift ‘Nu’. Niet omdat hij domheden zegt over literatuur, maar omdat hij tracht deze relief te geven door een beroep op valsche dogmata, en omdat hij, helaas, spreekt namens velen - namens de vele gemakzuchtigen voor wie dit hemelsblauw socialisme de wolvin met de gastvrije tepels en de waterige melk is geworden.
Houdt dit laatste een bekentenis in, dan zegt zij geen woord voor zijn gelijk. Er zijn tijden dat het geloof van de meerderheid, de menigte, het leven der ziel vermeerdert. Zelfs dàn zijn het de uitverkoren weinigen die de hymne inzetten. De menigte antwoordt met het jubelend Alleluja - en over allen zweeft de mystische wondervogel. Maar het is uw geest, A.M. de Jong, het is uw verlangen naar de ‘daadwerkelijke’ liefde, het is uw geloof dat het vleesch beter is dan de beenen, waardoor de wondervogel is verjaagd. ‘Het geloof heeft ons, barbaren, geciviliseerd,’ sprak Rodin kort voor hij stierf, - ‘door ons ongeloof zijn wij wederom barbaren geworden.’ Het leven van vandaag is zwart, omdat de stroom van dit barbarisme zwelt en zwelt, en omdat zij die de wapens in handen kregen om het te bevechten - om u te bevechten - te vaak hun plicht verzaken: het kan smetteloos wit zijn voor hen die nog hechten aan hun afkomst en vertrouwen dat zij niet beschaamd zullen worden in eeuwigheid. Voor u echter is het leven noch wit, noch zwart, maar een rozeroode luchtspiegeling: aan den eenen kant een phalanx van broederschap (even lang van duur als de schotels en de kroezen zijn gevuld), aan den anderen kant een troepje tandelooze en impotente grijsaards - carricaturen van de werkelijkheid inmiddels.
Ik zou mij met u, dat wil zeggen persoonlijk, kunnen verzoenen, indien gij uw valsche leer hadt voorgedragen met een weinig van den hartstocht, die ook aan de dwaling een deel van overtuigingskracht verleent. Want ik houd eraan,
| |
| |
dat een revolutie de zaak is van een Gideonsbende en dat zij zich heeft te rechtvaardigen door het gehalte en het geweld harer verontwaardiging.
Bij u echter is gehalte noch geweld.
Stik in hoogmoed of verga van teederheid en deemoed, maar sta achter uw meening, al verheft zich tegenover u een legioen. Bid extatisch voor uwe tegenstanders of verwensch ze stamelend, scheld-om-een-hoek, als gij niet anders kunt, met al de platte, dompige, onplastische invectieven waarover uw populair idealisme in ons vaderland beschikt, maar geef u niet over aan de genade van de menigte, die van den revolutionair het instrument is en de voetschabel.
Gij kent den hemelschen waanzin niet van de martelaren die het helle zand kusten van de arena waarin zij stierven, gij hebt niet met Danton in de Conciergerie gehuisd, toen de duistere machten hem besprongen die hij zelf had opgeroepen, gij kunt u den lavastroom in den steilen, caesarischen hoogmoed van Van Deyssel niet verbeelden als hij zijn tegenstanders ranselt en gij hebt niet geleefd met het kille woeden van Lenin, toen hij de strakke pionnen uitzette op het bedwongen schaakbord van zijn intellect. Niets van dat alles, zelfs niet in de kleinste proporties. Gij begint met u-zelf moed in te spreken als Jonkheer Andries Bibberwang, die er niet zeker van is of hij zijn degen moet trekken dan wel met een veege klap kan volstaan. Gij kijkt in het rond of uw groote broer Querido wel achter de laurierboomen verwijlt, en dàn pas raakt gij er plots van overtuigd, dat er één tijdschrift te weinig was in Nederland.... Onmiddellijk zakt de stemming weer. Hoe nu, zijt gij tóch over ijs van één nacht gegaan? ‘Het kan natuurlijk zijn, dat wij ons vergissen’.... En trek de proef maar op de som: ‘bewijzen kunnen alleen de abonnees het: de stroom van hun toetreding zal de mate van ons gelijk aangeven’.... Dit gelijk is het gelijk van den handelaar in twijfelachtige boter: daarbij cadeau een porceleinen theeservies of twee schilderijen als tegeltableaux naar
| |
| |
Ary Scheffer: ‘Het Penningske der Weduwe’ en ‘De Rots aan Zee’.
Wat vangen wij met zulk een revolutionair aan?
Het is geen revolutionair - het is een lakei, wien men het helleensch epigram moet voorhouden: nimmer heeft een onderworpen geest iets duurzaams geschapen.
De heer De Jong heeft zich in zijn vier eerste alinea's veroordeeld, niet als schrijver van romans (ze vallen hier buiten), maar als voorlichter en leider van het publiek dat hij omarmt. In de trieste aanvangsregels die zijn pen ontvloeien, geeft hij zijn ‘charge d'âmes’ prijs en bekent zich-zelf slaaf van den voozen moloch die bedrukt papier vreet. Ik behoef niet te denken, mijn buurman, in casu het ‘volksbewustzijn’, zal denken voor mij.... Men noemt dit in Holland vrije gedachte! Het artikel van den heer De Jong is niet de debacle, maar de laffe harikiri van den geestelijk levenden mensch.
‘Het leven heeft een gespannenheid als zelden in de historie’.... verstout zich de heer De Jong te constateeren, maar hij reageert zèlf met de slapste ziel op dezen ‘vulcanischen tijd’ en voelt zich niet veilig als hij niet velen, velen om zich heen weet. Hij is geen motor; hij wordt gestuwd. Hij ziet met kinderlijke geestdrift de befaamde opmarsch der massa tegen vermolmde rijken geschieden, maar hij wandelt in zijn 1 Mei-optocht veilig achter het cordon van nette burgeragenten. Hij schreeuwt het uit, dat de vijand in het blok moet worden geslagen, maar hij wacht tot anderen de bouten hebben ingehamerd en komt dan met een stroospiertje de weerlooze voetzolen bekittelen. Hij is de nar van de socialistische gedachte en speelt mee voor spek en boonen.
‘L'homme qui veut réussir n'a qu'une devise: Toujours plus bête.’
‘....car enfin on a une foi comme on a des cheveux bruns ou blonds. Il n'y a pas de mérite à être convaincu de quelque chose.’
DE MONTHERLANT.
| |
| |
‘Etre des ennemis vrais, c'est être bien proches’.
‘Au cours du voyage humain nous nous trouvons aux antipodes, et nous voyons d'autres constellations. Mais le ciel est le même. Ignis idem.’
ROMAIN ROLLAND aan De Montherlant.
Omdat de schoonheid het eeuwige is en de richting, de school het tijdelijke: dáárom is het de groote dwaling, dat de voornaamste taak van den jongen literator op dit oogenblik zou zijn het z.g. tachtiger individualisme te bestrijden. De schoonheidsleer van heden is niet die van Willem Kloos, maar nog minder die van A.M. de Jong, - minder nog dan hoogmoed die wankelt en zich niet zuivert, maakt een menschenliefde die de goddelijke gerechtigheid niet erkent zich de vervulling der schoonheid waardig. Alle collectivistische praatjes-voor-de-vaak, alle kortzichtige betoogen op religieuzen grondslag wisschen het niet uit, dat de Beweging van Tachtig het vegeteerende, ingeslapen Holland in één wilde, snelle ruk heeft geheven op een niveau waar men vrij kon ademen en wezenlijk toegankelijk werd voor de groote beroeringen in het Europeesche leven der 19e eeuw, waar stemmen konden gaan zingen die de verschraalde menschelijke natuur, door een oneindig-gevoelig sensualisme heen, tot een nieuwen metaphysischen honger hebben gevoerd. Wat schuilt er voor groots in, dit te ontkennen of te verkleinen? Literatuur is geen politiek en geen rekensom. Ik tart den heer De Jong zijn gemeenplaatsen over het Individualisme toe te lichten - zooals ik hem tart te bewijzen, dat het op-zich-zelf voor de schoonheid eenige beteekenis zou hebben, of men theoretisch de verbroedering der menschen is toegedaan. Laat hij de namen van Gorter en Henriëtte Roland Holst noemen (als hij zich niet schaamt voor de bitterheden die zij van de zijnen hebben ondervonden) en nagaan wie, onder degenen die hij brandmerkt, in ver- | |
| |
eering te kort schieten. Als zij groot zijn, dan zijn zij het omdat zij hun geloof in de goedheid, die eeuwig is (eeuwig, verstaat gij het?) hebben gered uit het meest tragisch conflict tusschen hun innerlijk en de wereld, omdat uit hen verdwaalden in een tijd zonder godheid, de liefdekreet opsteeg met een
hevigheid die sinds den tijd van Rembrandt en Vondel, en misschien sinds de middeleeuwen, in het openbaar niet was vernomen - met de hevigheid van den monnik en de non. En laat hij vervolgens trachten na te speuren, wie onder degenen die na hen komen - zich-zelf verwerkelijkend in een wereld die den strijd op leven en dood voert, een strijd juist tusschen zijn veeg aardsch paradijs en een oude, oude orde -, wie onder de gesmade ‘knoeipoëten’ van dit innigst leven den draad voortspinnen, wie er in al de verborgen hunkeringen hunner ziel lijden onder de gevolgen van een breuk, waarvan de heer De Jong, zich gloed-nieuw wanend, de late, maar volstrekt harmlose bevorderaar is. Niet door partijzucht, niet door ontijdig zwaaien met de vlag, niet door de verscheidenheid der menschelijke deelen in de menschelijke gemeenschap te ontkennen wordt men groot op dit veld: alleen door op de meest absolute wijze in zich-zelf te vervullen, wat de taak is der menschheid als moreele eenheid. Heiliging op iedere wijze - omdat wij geen cohort zijn van uitgeworpen, ellendige gelukzoekers, maar deelen van het Corpus Christi.
Voor hij tot deze overwegingen geraakt moge de heer De Jong beginnen met de ontdekking van het verschil tusschen individualisme en de volstrekt onmisbare versterking der persoonlijkheid.
De revolutie van den heer De Jong is een verjaarde revolutie.
Laat hij zich een enkel kwartier bezig houden met de brandende taal van de ‘Hessische Landbote’, door Büchner geschreven in een tijd toen de democratie de frischheid had van een dageraad en het tegendeel van gesetzlich geschützt
| |
| |
was; laat hij de hymnische overtuiging van Rosa Luxemburg's brieven trachten te vatten en zich schamen in een hoek. Ik spreek niet meer van de bêtise dat hij een rechte afleiding maakt van sociale gebeurtenissen op literatuur en als den engsten dogmaticus den eisch stelt, dat leven en kunst elkander zullen dekken als twee cirkels met dezelfde straal. Ik zie zelfs een oogenblik voorbij, dat hij met de paraplu zwaait tegen het sociale bestaansrecht van den a-socialen kunstenaar (men toornt aldus ook tegen onweersbuien en cyclonen) en dat hij een nieuwe marteling wil ondernemen van de manke Pegasus ‘kunst aan het volk’ - het Volk, wel te verstaan, dat door zijn mederedacteur in bewogen hoofdstukken ten voeten uit in zijn beste en kwaadste, maar altijd volstrekt kunstelooze instincten staat geteekend, dezelfde kern van volk die nergens zoo het land aan heeft als aan den vrijgestelde en den zemelenden profeet. Want als wij in dit rampzalig-platte land nog van een ‘volk’ kunnen gewagen, houd u er dan van overtuigd, ontijdige revolutionair, dat het in zijn rosse kracht van uw Leger-des-Heils-idealen niet is gediend. Maar hierom bestreed ik u niet. Ik wil dieper werken op uw geweten als schrijver, en bestrijd u, omdat gij, onder het voorwendsel van een (onbegrepen) verweer tegen l'art pour l'art, de activiteit in het rijk van den geest aantast, omdat gij lafhartig de wachtvuren verlaat en redding zoekt in de letterlijke onderwerping aan de macht van een stuurloos Getal. Dìt wordt u niet vergeven.
Het is tenslotte niet zoo wonderlijk dat hij deed zooals hij deed. Hij is de literaire spreekbuis van de S.D.A.P. en wat is bij ons de S.D.A.P. anders geworden dan de late incarnatie van Jan Salie, vijand van de waarachtige volkskracht? Om zijn slapen de wingerdrank van een nieuwen natuurgodsdienst, die Overgave heet, of Kosmos, of Eeuwige Verbroedering, en zijn dikke, bleeke hand aan de koorden van de beurs, die een vette Steunkas blijkt te zijn. Vreet deze burgerheeren, die den vaderlandschen bezem hebben vervan- | |
| |
gen door een plumeau, die den mond vol hebben over cultuur en alles wat karakter heeft langzaam stuk-breken, die met kindsche phrasen over het begrip Individualisme een sluipmoord begaan op persoonlijkheid en self-help, die voor den kopstoot te netjes en humaan zijn geworden en deze vervingen door de nieuwe kleverigheid van het georganiseerd overleg - vreet ze, of je wordt door hèn gevreten! Zij zijn overvoed en vroeg oud, - laat ze bazelen desnoods over de nieuwe strooming die het menschenleven gaat doorwoelen. door hèn precies aan den verkeerden kant gezien, maar duldt niet langer dat in het publiek de menschelijke natuur wordt gepeild met de onnoozelheid waarmee zij hun literairen knecht laten schrijven: ‘Na bijna twintig eeuwen, waarin het christendom de menschheid niet heeft kunnen opvoeden tot de liefde, is het groote heimwee naar de daadwerkelike goedheid in de millioenen opgestaan en heeft het leven doordrongen van een nieuwe wil.’
Hierin culmineert het misverstand. Hier betrappen we, op het scherpst, de nare en bedekte vrijgeesterij van dit bleek pamflet. Het is de politieke redeneering van den man die een verleden bemorst waarvan hij de essentie niet heeft ondergaan. En hier blijken alle distincties tusschen kwaliteit en kwantiteit vervallen, hier zijn de planverschillen van het leven zonder vorm van proces genivelleerd, hier worden misleidend goddelijke en menschelijke liefde tegen elkander uitgespeeld, om onder hulpelooze menschen het pleit te beslechten.
Misleiding? Of gebrek aan denkkracht?
Men weet het niet, men weet het hoe langer hoe minder in deze trieste omgeving van steeds platter en kleiner laïcisme, bij dit steeds gemakzuchtiger offer aan de schuldige vereenvoudiging der zielsverantwoordelijkheid.
Als ik niet het woest vertrouwen had dat wij, met weinigen, tegen deze vervlakking zullen vechten zoolang de vermogens ons zijn gegeven....!
JAN ENGELMAN.
|
|