overvielen en mijne moeder mijne broertjes en zusjes geheel zonder bescherming vonden, terwijl wijzelven gedwongen waren, ons huis te verlaten, - hoe schrikkelijk moest dat zijn!’
‘Ja, Willem, ik reken er op, dat wij ons in dat geval nog naar de tenten redden zouden.’
‘Dat kunnen wij echter ook allen gezamenlijk, Flink, als wij maar niet bij nacht verrast worden.’
‘Daar moeten wij met alle zorgvuldigheid tegen zoeken te waken, mijn jongen. Gelukkig is het licht in het tegenwoordige seizoen weinig langer dan drie uren van den hemel. Het komt mij overigens voor, dat gij gelijk hebt, Willem. Bovendien kan Juno ons goede diensten doen en wij zullen door haar te eer met ons werk klaarkomen.’
‘'t Zou misschien wel het best zijn, dat wij de beslissing aan vader en moeder overlieten.’
‘Dat is waar. - Nu, daar is eindelijk de landpunt ook; wij zullen onze planken gauw aan land brengen en dan dadelijk weer in zee steken, want het wordt al tamelijk laat.’
Zij bereikten de kleine haven werkelijk veel later dan gewoonlijk, waaraan de zware lading schuld was, zoodat de boot niet dan zeer langzaam naar de baai was voortgedreven. Bij hunne aankomst stonden vader, moeder en de kinderen allen op het strand hen met ongeduld te wachten.
‘Gij komt van avond laat, vrienden,’ begon mevrouw Wilson. ‘Ik begon al ongerust te worden, tot ik uwe boot eindelijk in de verte zag.’
‘Ja, lieve moeder, wij konden het niet anders maken; we hadden nog eene zware lading over te brengen, maar nu zijn wij ook met ons werk geheel ten einde.’
‘Dat hoor ik met blijdschap, Willem, want het valt mij hard, u zoo dagen achtereen in het geheel niet te zien te krijgen.’
‘Ook ik ben met mijn werk klaar,’ zeide de heer Wilson: ‘dezen morgen heb ik de laatste hand aan de omheining gelegd.’
‘Dat is goed,’ sprak Flink; ‘wij moeten dan eens weder een krijgsraad houden, die echter nu, denk ik, niet al te lang duren zal.’
‘Ik hoop het althans niet, Flink; want als men van eenerlei gevoelen is, zal dat zelden het geval zijn. Mijne vrouw wil liefst niet alleen hier achterblijven en ik zou haar niet gaarne verlaten; - daarom, dunkt mij, moeten wij Maandag naar onze woning opbreken.’
‘Recht gaarne, mijnheer, als gij dat verkiest,’ gaf Flink ten antwoord.
‘Juno, ik hoop toch, dat gij iets goeds te eten hebt?’. riep Willem. ‘Op mijn woord, ik heb van avond honger voor tien.’
‘O ja, massa Willem, gebakken visch heele boel; massa zelf die van morgen gevangen heeft,’