Flink begon er dadelijk met zijne bijl aan te breken. Hij rukte het deksel open en vond een aantal bordpapieren doozen vol klosjes garen, allerlei band en lint, baleinen en lappen katoen, neteldoek, gaas, tulle en andere stoffen.
“Dat was zeker voor eene modehandelaarster te Bontany-baai bestemd,” zei mijnheer Wilson, en misschien heeft ze bitter in angst gezeten, toen ze het bestemde niet ontving. Evenwel moeten wij het thans voor mijne vrouw en Caroline in beslag nemen. Zoodra wij tijd vinden, zullen wij het haar brengen en ze zullen er wat blij mee zijn. Nu de tweede kist, Flink.’
De volgende kist was zonder slot; het deksel werd opengemaakt en men vond een dozijn groote vierkante flesschen, die met jenever gevuld waren.
‘Dat is echte Schiedammer,’ zeide Flink. ‘Wat moeten wij daar mee aanvangen?’
‘Wij zullen ze niet weggooien, Flink, maar ze ook slechts bij gelegenheid als geneesmiddel gebruiken,’ antwoordde mijnheer Wilson. ‘Wij zijn nu reeds zoolang aan zuiver bronwater gewend, dat het zonde zou zijn, als we weer smaak in sterke dranken wilden o krijgen. Als we er plaats voor vinden, zullen we een paar flesschen in het magazijn brengen. Ze kunnen ons misschien nog soms eens goede diensten doen.’
Het volgende vat was weldra geopend, en men vond een tafelservies van gekleurd porselein met vergulde randen, dat inderdaad zeer fraai was.
‘Nu mijnheer, dat kan u te pas komen, want het begint ons al langzamerhand aan borden en schotels te ontbreken. Evenwel zou gewoon steenen goed ons wel dezelfde diensten hebben gedaan.’
‘Het zou voor onzen tegenwoordigen toestand ook beter passen,’ was het antwoord. ‘Niettemin is dit fijn Chineesche porselein ons even welkom als een eenvoudig stel en mag daarom niet versmaad worden.’
‘Hier is eene doos met uw naam er op, mijnheer, riep Flink. ‘Weet gij, wat er in is?’
‘Neen, dat kan ik niet bedenken; maar zie zelf maar eens na.’
De doos werd geopend en alles scheen door het ingedrongen zeewater besmet en bedorven. Toen men evenwel het pakpapier had weggenomen, vond men allerlei soort van schrijfbehoeften, die, met uitzondering van de buitenste bladen, slechts weinig geleden hadden.
‘Dat is een ware schat, Flink. Ik herinner mij nu nog zeer goed: het bevat papier en pennen met al wat er meer tot schrijven noodig is; verder prenteboekjes, teekenvoorbeelden, verfdoozen en zoo al meer, dat ik voor mijne kinderen bestemd had.’
‘Ei, waarlijk mijnheer, dat is een geluk. Nu kunnen wij eene school oprichten, en daar die door de gezamenlijke bevolking van het eiland