“Het is hier zeker gedurende den zomer veel fraaier en aangenamer; maar in ons huis zijn wij beter door het kokosbosch gedekt.”
“Ja, dat is waar, en gedurende het regenseizoen is dat voor ons van veel belang. In den zomer is het daarentegen ook des te warmer, want wij hebben daar niet de verkoelende zeelucht, die wij hier genieten. Ik kan u verzekeren Flink, ik ben met den ruil zeer tevreden en het zou mij spijten, als wij daarheen terugkeeren moesten.”
“Ik heb van morgen ook zulke mooie papagaaien gezien,” zeide de kleine Caroline. “Ik wou, dat er één van mij was.”
“Nu, beste meid, ik wil bij gelegenheid eens een jong zien te krijgen; doch het is er thans nog te vroeg toe,” antwoordde Flink.
“Nu moet ik Juno de schildpad in stukken helpen snijden. Onze voorraadkamer dienen wij wel daar onder de banaanboomen te nemen.”
“Maar wat zullen wij verder aanvangen, Flink? Wij mogen toch niet leegzitten?” vroeg mijnheer Wilson.
“Neen, zeker niet, mijnheer! Dezen dag moeten wij, dunkt mij, maar besteden om ieder ding op zijne plaats te brengen en de tenten van binnen gemakkelijk in te richten. Voor het oogenblik staan wij onder mevrouws orders; morgen zullen wij dan met het graven en het omheinen van het yamsplantsoen beginnen. We zullen ons daarmee niet zoo te haasten hebben, want ik verbeeld mij, dat de zwijnen zich er zoo spoedig niet weer aan wagen zullen, daar ik plan heb onze honden 's nachts in de yamsvelden vast te binden, en dan zal hun geblaf hen wel op een afstand houden.”
“Dat is een goede inval, Flink. Zie eens, welk kostelijk voer onze schapen en geiten hier vinden.”
“Ja, mijnheer; ze moeten ook in het vervolg gedurende het droge jaargetij hier grazen. Morgen vroeg kunnen wij met graven beginnen en Willem daarbij wijzen, hoe men de steken van de stekelbessen, waarvan wij onze heg willen maken, poten moet. Dan zou ik voorslaan onzen Willem met dit werk alleen bij moeder achter te laten, terwijl gij en ik naar de westkust gaan, om onzen voorraad na te zien en al wat wij nog gebruiken kunnen hierheen te brengen. Ik meen immers u vroeger te hebben hooren zeggen, dat gij zelf daarheen woudt gaan?”
“Ja, Flink, dat is zoo. Mijne vrouw zal er ook geen bezwaar in zien eens een dag of drie vier zonder mij te zijn. Als wij eerst alle dingen hebben nagezien, zal ik teruggaan en aan u en Willem, die het roeien beter gewoon is dan ik, de zorg overlaten om onzen voorraad over te brengen. Mij dunkt hierheen zullen wij toch alles niet halen?”