het met gespannen verwachting gade. - Daar op eenmaal zagen zij vader en moeder, met Thomas en Caroline, ook Juno met den kleinen Albert op den arm, allen met haastige schreden op het strand toesnellen.
‘Ziehier, hoe dit kwam. Thomas, den arbeid moede, had het huis verlaten en was in zijn eentje naar het strand gestapt. Daar bemerkte hij eerst de waaiende vlaggen en eindelijk ook het schip, dat naderde. Oogenblikkelijk rende hij naar huis terug, uit al zijn macht roepende: “Vader! Moeder! Kapitein Osborn is er; hij komt met een groot schip om ons te halen.” Op dit bericht ijlden beide ouders naar buiten, ontdekten het schip en de in den wind wapperende vlag en spoedden zich, gelijk reeds gezegd is, naar Flink en Willem, die bij den vlaggestok stonden.
“Och, Flink! waarom hebt ge ons dat niet gezegd?” riep mijnheer Wilson reeds van verre, geheel buiten adem.
“Ik wenschte, dat gij het ook thans nog niet vernomen hadt mijnheer,” antwoordde de oude man; “doch dat is te laat. Het geschiedde voor 't overige met de beste bedoeling van de wereld.”
“Ja, waarlijk, dat is zoo, vader!”
Mevrouw Wilson zeeg op de rots neder en brak in tranen uit; haar echtgenoot was niet minder ontroerd en geschokt.
“Heeft het schip ons reeds opgemerkt, Flink?” vroeg de laatste eindelijk.
“Neen, mijnheer, nog niet. Dit juist wilde ik afwachten, voordat ik u de tijding kwam brengen,” was het antwoord.
“De brik verandert haar koers,” merkte Willem aan.
“Ja, ja, zij is opgeloefd, waarschijnlijk uit vrees van te na op de klippen te zullen komen.”
“Zij zal ons toch niet verlaten?” riep mevrouw Wilson angstig.
“Neen, mevrouw; maar men heeft ons nog niet gezien.”
“Maar nu - nu ziet men ons!” riep Willem en slingerde zijne muts in de hoogte. “Ziet maar, de brik heeft hare vlag geheschen.”
“Waarlijk, thans heeft zij ons ontdekt.”
Mijnheer Wilson omarmde zijne echtgenoote, die zich snikkend aan zijn hals wierp, kuste vol verrukking zijne kinderen en schudde den ouden Flink vol dankbaarheid de hand. Hij was geheel uitgelaten van vreugde. Willem was niet minder verrukt, Juno weende en lachte, alles in één adem, en Thomas vatte de kleine Caroline bij de handjes en danste met haar om den vlaggestok rond.
Zoodra het gezelschap iets kalmer geworden was, merkte Flink aan:
“Dat zij ons gezien hebben, mijnheer, daaraan is thans geen twijfel meer. Wij hebben nu niets haastigers te doen, dan onze boot uit het