‘Ik kon mij bijna niets fraaiers voorstellen dan het plekje op de andere zijde van het eiland, waar wij tot hiertoe woonden, maar dit overtreft het nog zoowel in verscheidenheid als in uitgestrektheid.’
‘En nu moeten wij eens naar de wel gaan zien, vader,’ vervolgde Willem en wees den weg dien zij hadden in te slaan.
De door Flink gegraven kuil en de geheele holte, waarin deze gelegen was, stond tot overvloeiens vol en bevatte het heerlijkste water. Na zich hiervan overtuigd te hebben, wandelden zij het strand langs naar de zandige baai en zetten zich daar op eene koraalklip neder.
‘Wie had ooit gedacht, Willem,’ begon de vader, ‘dat dit eiland met zoovele andere, die in menigte in den Stillen Oceaan verstrooid liggen, zijn ontstaan aan kleine nietige insecten kon te danken hebben, die nauwelijks zoo groot als eene speldeknop zijn!’
‘Insecten, vader?’ riep de knaap uit.
‘Ja! insecten. Geef mij dat stukje dood koraal eens. Ziet gij die honderden ronde kleine gaatjes in elk takje, tot zelfs in het kleinste toe? Verbeeld u nu, in ieder dier kleine openingen woonde eens een zee-insect, en naarmate de insecten aangroeiden, groeiden ook de takken der koraalboomen uit.’
‘Ja, dat begrijp ik wel. Maar hoe kan men weten, dat dit eiland door hen gemaakt is? Zoo iets gaat mijn begrip geheel te boven.’
‘En toch is het waar, Willem, dat genoegzaam alle eilanden in dit gedeelten van den Oceaan door den arbeid en den wasdom dezer kleine dieren ontstaan zijn. Het koraal was aanvankelijk op den bodem der zee, waar het door wind en golven niet gestoord wordt. Al langzamerhand schiet het hooger op, tot het eindelijk bijna tot aan de oppervlakte des waters reikt. Dan is het juist als die klippen, welke gij ginds ziet, Willem, en van nu af wordt het door het geweld van wind en baren, die het gedurig afbrokkelen, in zijn groei belemmerd en kan zich daarom ook niet boven de zee verheffen; want als dit het geval werd, dan moesten de kleine dieren natuurlijk sterven.’
‘Maar hoe ontstaat daar nog een eiland uit?’
‘Dat geschiedt slechts zeer langzaam en na verloop van veel tijd; ook hangt daarbij veel van het toeval af. Zoo kan b.v. een boomstam, die in zee omdrijft en misschien met schelpen en schaaldieren overdekt is, op de koraalriffen blijven vastzitten. Zoo iets zou een toereikend begin zijn, want het kon boven water blijven en de koralen aan de windzijde beschutten, tot zich een vlakke rots, van gelijke hoogte met de zee, had vastgezet. De zeevogels zoeken gaarne eene plaats om uit te rusten. Zij zouden deze hier schielijk gevonden hebben en van hunne uitwerpselen moest dan na verloop van tijd een kleine plek