‘Zie, mijn jongen,’ sprak de vader, ‘wat ellende en vernieling hier heeft plaats gehad. Zie nu, 's menschen trotschheid is vernederd.’
‘Ja, Willem,’ riep Flink hem toe; ‘zie maar eens aandachtig rond!’
‘Maar vader,’ vroeg Willem na een poos, ‘hoe moeten wij nu zonder masten en zeilen naar Sidney komen?’
‘Wel, vriend Willem,’ antwoordde Flink, ‘wij moeten alles doen, wat maar in onze macht staat. Wij zeelieden staan zelden lang verlegen en, als 't goed gaat, zult gij ons vóór den nacht wel weer onder een lap of wat zeil zien. Wij hebben onze groote masten verloren; daarom moeten wij noodmasten opzetten, zooals men ze noemt - of kleine masten met klein zeil, en die brengen ons ook misschien nog wel naar Sidney toe. - Hoe maakt de goede mevrouw het, mijnheer?’ vervolgde Flink, zich tot den vader keerende. ‘Is zij wat beter?’
‘Ik vrees, dat zij zeer ziek en zwak is,’ was het antwoord. ‘Alleen goed weer kan haar weer eenigszins doen bijkomen. Denkt gij, dat het nu opklaren zal?’
‘Neen, mijnheer, om u de waarheid te zeggen, vrees ik, dat het nog erger gaat spoken. Ik heb den kapitein mijne gedachten niet gezegd, want een mensch kan zich vergissen; maar toch, ik blijf er bij - ik heb niet tevergeefs volle vijftig jaren op zee omgezwalkt. De nevelbank, die daar ginder bijeentrekt, bevalt mij niet en 't zou mij niet verwonderen, als het nog eens uit denzelfden hoek begon te blazen en wel nog voordat het nacht wordt.’
‘Het zij zoo!’ sprak de heer Wilson. ‘Echter vrees ik zeer voor mijne vrouw, die al zoo door de zeeziekte verzwakt is.’
‘Daarover zou ik mij niet al te ongerust maken, mijnheer, want ik heb nog nooit gehoord, dat menschen aan die kwaal gestorven zijn, hoeveel zij er ook door te lijden hadden. - Weet gij al Willem, dat wij eenigen van ons volk verloren hebben in den tijd, dat gij niet boven geweest zijt?’
‘Neen, ik hoorde den kok daar wel iets van mompelen, maar wilde hem niet vragen, omdat moeder reeds zoo in angst was.’
‘Dat was heel braaf van u, mijn jongen; maar denk eens: we hebben vijf van onze rapste en beste matrozen verloren. Seevers werd overboord geslagen, - Fennings en Master zijn door den bliksem gedood, - en Jones en Emery zijn door den vallenden fokkemast getroffen. Gelooft gij wel, Willem, dat niet één dezer lieden er aan dacht, toen wij de Kaap verlieten of zelfs maar een dag of een enkel uur voordat het geschiedde, dat weldra hunne lichamen honderden mijlen ver van het land op zee zouden omdobberen?’
‘Ik ben van oordeel,’ zeide mijnheer Wilson, ‘dat een zeeman eigenlijk geen recht heeft om te trouwen.’