Over de interpretatie van De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans
(1996)–René Marres– Auteursrechtelijk beschermdConclusieDe diverse bestanddelen van het werkelijkheidsbeeld ‘worden dan ook aan elkaar geschakeld’, concludeert Dupuis, ‘volgens niet empirisch te verantwoorden, want louter subject-gerichte wetten’ (153). Ik heb aan vele details laten zien dat ze wel empirisch te verantwoorden zijn, daarbij het woord ‘realistisch’ gebruikend, zoals ook Dupuis vaak doet. Er doen zich wel raadselachtigheden voor, maar geen onmogelijkheden als in de verhalen ‘Atonale’ en ‘Glas’. Hiermee wilde ik natuurlijk niet betogen dat De donkere kamer een realistische roman is in de zin van het naturalisme. Hermans gebruikt als bekend het realisme als strategie, om zijn wereldbeeld, dat hij, als elk wereldbeeld, als een mythologie beschouwt, gestalte te geven. De naturalist Emants besefte trouwens ook al dat hij de wereld in zijn romans niet objectief weergaf maar er zijn visie op gaf. Hermans' roman toont geen onloochenbare overeenkomst met overduidelijk niet-realistische verhalen als ‘Atonale’ of ‘Glas’. Misschien is Dupuis op zijn dwaalspoor geraakt door de geraffineerde constructie van De donkere kamer, waardoor Hermans wil laten zien dat de menselijke werkelijkheid niet te peilen is.Ga naar eind24 Bij ontbreken van vast te stellen oorzaken gaat Dupuis magie en droomassociaties als oorzaak invullen, als behoorde de roman tot het magisch-realisme, waar hij niets mee te maken heeft. Tot dit raffinement van constructie behoort echter ook dat alles wat erin staat ook empirisch mogelijk is. Anderzijds is een gevolg ervan dat het onwaarschijnlijk is dat het verhaal ooit op deze manier gebeurd had kunnen zijn. De werkelijkheid is daarvoor te ongeordend. De romancier schept orde, in dit geval om wanorde, chaos, te suggereren, zoals Janssen (1983, 55) al stelde. Tenslotte wil ik erop wijzen dat Hermans het zo ziet en bedoeld heeft als ik verdedigd heb. Dit niet om mijn interpretatie te staven, dat heb ik al gedaan op grond van de roman, maar enige ondersteuning geeft zoiets toch wel. ‘Het boek is, alles bij elkaar’, zei Hermans in een interview, ‘een totaal fantastische geschiedenis, maar daarbij is gebruik gemaakt van meer of minder getransponeerde dingen die in werkelijkheid gebeurd zijn. Wat in | |
[pagina 76]
| |
het boek beschreven wordt, had in werkelijkheid ook kunnen gebeuren. Toch is het in wezen een volstrekt fantastisch amalgama van diverse elementen. Het verhaal heeft de ondoorgrondelijke, de absurde structuur gemeen van dingen, die werkelijk gebeurd zijn’ (Janssen (red.) 324, cursivering van mij). Om zo'n structuur op te bouwen was het noodzakelijk dat Hermans zijn geconstrueerde verhaal presenteerde als iets dat werkelijk gebeurd had kunnen zijn. Als het de irreële indruk van een droom maakte zou zijn onderneming mislukt zijn. Dan zou er namelijk uit de roman niets te concluderen zijn over de ondoorgrondelijkheid van de werkelijkheid. In mijn ogen is de roman geslaagd. Overigens heb ik in mijn betoog geen gebruik gemaakt van dit esthetische argument. Het leek me alleen aardig om ermee af te sluiten. |
|