‘Je bent een bovenste beste, Bella. Nee, ik vraag niets.’ Hij beet gulzig in 't brood, sloeg 't deksel van 't kannetje op, dronk. ‘Daar had ik juist zin in.’
Bella lachte overgelukkig, Nol was tevreden, de rest was van geen belang.
Hij ontnam haar spoedig haar blijdschap. ‘Je moet hier zo gauw mogelijk vandaan. Bella. Als iemand je zou zien!’
Ze trok een pruillip; in geen dagen had ze hem gezien en nu moest ze al weg!
‘Mag ik niet even uitrusten? Ik heb urenlang naar je gezocht.’
Hij schudde neen. ‘'t Is te gevaarlijk. Tegen de morgen kom ik thuis. En als je dan wat eten voor me hebt...’
‘Ik zal mijn best doen, Nol,’ zuchtte ze. ‘Dan ga ik maar terug.’
‘Ja, dat is 't beste. Kom, ik zal je weer helpen om op dat dak te komen.’
Toen ze weg was, keek hij voor de zekerheid naar links en naar rechts. Er was geen mens te bespeuren op 't deel van de wal dat hij moest bewaken.
‘Goed kind,’ dacht hij nog even, terwijl hij schrokkig alles opat.
‘Ze heeft veel voor me over. Dat eten en die wijn heeft ze natuurlijk gestolen. Later, als in de stad alles weer normaal is, zal ik haar wat moois kopen, en dan is 't uit, moet ze bij ons vandaan, ze wordt hinderlijk met haar verliefdheid; Nol Proenen heeft andere verlangens, aan elke vinger kan ik een mooi meisje uit de beste stand krijgen. Dat is 't voorrecht van goede afkomst, veel geld en een voorkomen als 't mijne.’
Hij liep weer wat heen en weer. Maar al spoedig merkte hij dat de wijn in zijn holle maag zich deed gelden. Hij werd loom, duizelig. ‘Ik ga even zitten,’ besloot hij.
Voor de zekerheid keek hij nog eens naar alle kanten. Ook door 't grote gat in de muur vlakbij zijn zitplaats. Er was niets te zien, noch van de stadskant, noch van de Spaanse.
‘Alles slaapt,’ dacht hij; ‘waarom zal ik dan waken? Een paar uurtjes rust zullen me veel goed doen, ik heb pijn in al mijn botten van dat gegraaf de hele dag. En dan die honger, want ik ben lang niet verzadigd.’
Hij ging weer zitten, vlakbij 't muurgat, leunde tegen de gehavende muur. Zijn oogleden zakten telkens neer, met steeds kleinere tussenpozen, en al gauw had hij geen kracht meer om ze te