8
Het was de Spaanse cavalerie onder Octavio Gonzaga, die zich 't eerst voor de muren van Maastricht had vertoond, en de stad had gedwongen haar poorten te sluiten, ook voor al de buitenmensen die zich op dat moment binnen haar muren bevonden. Weldra volgde artillerie en voetvolk, zodat in een paar dagen tijd Maastricht en de voorstad Wijk omsingeld waren.
Vanuit de hoge kijkposten in kerktorens en op 't Dinghuis, zagen Tapijn en Manzano hoe de Spanjaarden ten noorden en ten zuiden van de stad een schipbrug over de Maas maakten, zodat ze verbinding hadden tussen de oevers.
‘Precies, zoals ik verwachtte,’ zei Manzano tegen Tapijn. ‘En onze kanonnen reiken niet ver genoeg, om ze te vernielen.’
‘Neen, maar als we een schip met kruit gevuld de Maas laten afdrijven, botst het tegen de noordelijke brug, en dan...’
‘'t Is te proberen, maar geloof gerust dat ze de schade gauw zullen hersteld hebben. En dan: 't vraagt heel wat kruit, en daar moeten we zuinig op zijn. Ik verwacht een langdurige belegering.’
Tapijn zette echter zijn wil door en toen de bruggen klaar waren, dreef 's nachts 't eerste kruitschip de Maas af. Er gebeurde echter niets, zelfs geen voortijdige ontploffing; de Spanjaarden hadden de schuit bijtijds weten te onderscheppen.
‘Een slecht begin,’ dacht Tapijn, maar verzweeg zijn teleurstelling, ‘we zullen dit spelletje maar staken, omwille van ons kostbaar kruit.’
Begin april was de stad geheel omsingeld en kon de aanval beginnen. Parma had zijn leger in tweeën gedeeld. Kolonel Mondragon lag op de rechteroever en moest Wijk aanvallen. Parma zelf was op de linkeroever; hij hield voorlopig zijn hoofdkwartier op 't kasteel Petersheim.
Hij had in een paar dagen tijd zes enorme forten van aarde doen opbouwen, voorzien van borstwering en omgeven door een diepe gracht; één bij de Hunneberg waar de Jeker de stad