Bloemlezing uit zijn werken
(1938)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– Auteursrecht onbekend
[pagina 20]
| |
De profetie van het lijden Christi.Ga naar voetnoot1)Wie is, die ons gehoor zal geven
End nemen ons woord waar?
Wie is, dien 's Heeren arm verheven
Zal werden openbaar?
Hij is voor hem klein opgeschoten,
Gelijk een slechte spruit,
End als een wortel die gesproten,
Op 't dorre land schiet uit.
In hem en was gedaant noch wezen,
Noch ganschlijk geenen schijn.
Wij 'n zagen niets dat mocht geprezen
Oft ons bevallijk zijn.
Hij was verworpen end versteken,
End van elkeen gehaat,
Een ieg'lijk was van hem geweken,
Elkeen heeft hem versmaad.
Hij is een man vol smert end kwalen,
Dat t' eenen schier verleed.Ga naar voetnoot2)
Hij mag er vrijGa naar voetnoot3) wel van verhalen
Als die van lijden weet.
Wij hebben ons van hem gekeered
Met walging end verdriet.
Zoo heellijk werd hij veroneered:
Men hiel van hem gansch niet.
Voorwaar nochtans, hij heeft gedragen
Ons krankheid ende kwaal.
Hij heeft op hem ons smert end plagen
Geladen altemaal.
| |
[pagina 21]
| |
Wij meenden, nadat wij hem zagen,
Zoo soberlijk te pasGa naar voetnoot1),
Dat hij van Godes hand geslagen
End dus gemarterdGa naar voetnoot2) was.
Maar hij ontving al deze wonden
Om onz' misdaden boos
End werd verbroken om onz' zonden
End werken goddeloos.
Hij is tot onze straf verwezen
Om ons te maken vree.
Zijn stramenGa naar voetnoot3) hebben ons genezen,
Mits hij hiel onze vree.
Wij hebben altemaal gedwaled
Als schapen woest en schouwGa naar voetnoot4)
Elk heeft den rechten weg gefaled,
Elk liep al waar hij wou'.
Maar God heeft na zijn goed bevallen
Onz' zond' op hem gelegd
End d' overtreding van ons allen
Is door hem opgerecht.Ga naar voetnoot5)
Hij wordt gepijnd, gepraamdGa naar voetnoot6), genopenGa naar voetnoot7),
Doch zonder zijne schuld.
Maar hij en doet zijn mond niet open,
Maar lijdt het met geduld,
Als 't lam dat zonder zikGa naar voetnoot8) te weren
Ten slachtbank wordt gevoerd,
Oft 't schaap, dat stom voor die het scheren
Den mond niet eens en roert.
Hij wordt genomen uit het treuren
Van dit gericht end krachtGa naar voetnoot9),
| |
[pagina 22]
| |
Wie zal vertellen zijn lang duren
End wonderlijk geslacht?
Hij was van 't leven afgehouwen
Zoo 't scheen tot in den grond,
Maar deze plaag end dit benauwen
Kwam hem van mijns volks zond'.
Men heeft hem ten graav' opgegeven,
In 's goddeloozen macht,
End door de boozen van het leven
Met smert ter dood gebracht,
Daar hij nooit iemand en misdede,
Noch van misdoen en wist.
Uit zijnen mond en kwam nooit rede
Van argGa naar voetnoot1), bedrog oft list.
End 't was nochtans Gods welbehagen,
Dat hij gemarterd werd
End van des Heeren hand geslagen
Met bitter zwaren smert.
Maar als hij zik zal hebben schuldig
Gemaakt voor ons misdaad,
Dan zal hij zien zeer menigvuldig
Opgroeien 't heilig zaad.
|
|