Bloemlezing uit zijn werken
(1938)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
Psalm 65. (Fragment).Dij wacht in Sion telkens, Heere,
Een lofzank van nieuws aan:
Ja telkens wordt daar, dij ter eere
Een nieuw geloft voldaan.
Want nademaal du den gebeden
Zoo geerne biedest d' oor,
Een iegelijk zal vrij toetreden
Tot dij, Heer, om gehoor.
Mijn zonden waren overvloedig
End vielen mij te zwaar,
Maar dijn genade end gunste goedig,
Vergeeft z' ons al te gaar.
Wel zalig, dien du hebst verkoren
End naast bij dij gezet,
Dat hij de woning mag oorborenGa naar voetnoot1)
Dijns tempels onbesmet.
---------
Du bist tot aan de verste landen
Des eerdrijks, West end Oost,
Ja tot aan d' uiterste zeestranden,
Der menschen hoop end troost.
't Gebergt hebstu van oude tijden
Gegrondvest met dijn macht:
Du bist omringd aan alle zijden
Met wonderbare kracht.
--------
Du gevest, Heer, dat all' uitgangen,
Zoo van den morgen vroeg -
Als van den avond, zijn bevangenGa naar voetnoot2)
Met vreugd' en goed vernoeg.
| |
[pagina 12]
| |
Heer, du bezoekst het land met regen,
Als 't dorstig is end droog,
End maakst het rijk door dijnen zegen
Van uit dijn woning hoog.
--------
Met kudden zijn de groene weiden,
Als met een kleed bedekt,
De dalen, die 't gebergte scheiden,
Met schoon' terw' overstrekt.
Het schijnt op 't veld, dat alle dingen
Van Gods genade en deugd
Schier lachen, juichen ende zingen
Haar zoete lied met vreugd.
|
|